Toespraken

Toespraken van de burgemeester van Groningen die hij bij verschillende gelegenheden heeft uitgesproken. Alleen het gesproken woord geldt.

2024

(English version below)

Koen Schuiling
3 april 2024

GESPROKEN WOORD GELDT

***

Toespraak over Nij Begun voor de Jantina Tammes, School of Digital Society, Technology and Artificial Intelligence  

Beste mensen,

Ik weet het natuurlijk niet honderd procent zeker. Maar als ik gevraagd word om te vertellen over de totstandkoming van Nij Begun, krijg ik soms de indruk dat mensen stiekem wat anders willen weten.

Dat ze eigenlijk nieuwsgierig zijn naar de gesprekken in de rokerige achterkamers. Hoe zat die of die in de wedstrijd? Wie at van de zenuwen de droppot leeg? Wie wist er niets van financiën? Wie stond er op het punt weg te lopen? Was die of die wel bezig met Groningen, of toch vooral met zichzelf?

Ik weet niet of u dat vandaag van mij verwacht. Maar als dat zo is, dan moet ik u teleurstellen. Niet omdat ik niets wil delen, maar omdat het zo niet is gegaan.

Eén van de belangrijkste resultaten van vorig jaar, is namelijk dat er geen sprake was van onderhandelingen. We hebben niet gekwartet met waarden. En er was niemand die zei: jij hebt dat gekregen, en daarom mag ik dit.

In plaats daarvan zijn we erin geslaagd om samen de toekomst van Groningen vorm te geven. Door te praten over wat nodig, verstandig en rechtvaardig was.
Natuurlijk zijn er aan tafel meningsverschillen geweest. Mijn adviseurs vonden zelfs dat ik een exit-strategie moest hebben, maar ik heb dat geweigerd.
Ik zat niet aan tafel om weg te lopen, maar om er samen uit te komen.

Dus als u wilt weten hoe Nij Begun tot stand is gekomen, is het antwoord: in overleg, beschaafd, in alle redelijkheid.

Normaal gesproken moet ik nu de mensen in de zaal overtuigen dat ze mee moeten doen aan Nij Begun. Dat hoef ik jullie niet te vertellen. Jullie gaan vandaag al voorstellen doen hoe jullie mee kunnen en willen doen.
Of… misschien zitten jullie hier ook wel omdat het moet van de baas.
Of omdat je hoopt op subsidie voor je onderzoek. Dat is niet erg. Maar ook in dat geval vertrouw ik erop dat jullie aan het einde van de dag mee willen doen aan Nij Begun omdat je erin gelooft.

Nij Begun is het antwoord van de regering op de parlementaire enquête over de gaswinning.  Het is een commitment van 30 jaar aan Groningen.

Dat is een lange tijd. Als dit programma is afgelopen, en Mark Rutte, Hans Vijlbrief en Johan Remkes terugblikken op dit alles in een aflevering van Andere Tijden, zijn ze respectievelijk 86, 90 en nog steeds 21 jaar oud.

We hebben dus commitment voor een generatie. Met plannen die Groningen erkenning, herstel en perspectief moeten bieden. Maar die moeten we wel zelf waarmaken. En ik sluit niet uit dat we de rest van Nederland zo nu en dan moeten aan herinneren aan hun betrokkenheid.

Ik geloof dat we succesvol zullen zijn. Dat, als we zo blijven samen werken, de toekomst langzaam maar zeker onze kant op kantelt.Ik zal zo dieper ingaan op de economische agenda die bij Nij Begun hoort. Eerst wil ik u wat anders op het hart drukken.

Want met Nij Begun is er nu ook een natuurlijk moment, om de vele opgaven in onze regio in samenhang te bekijken. Economie, landschap, erfgoed, leefbaarheid, gezondheid, digitalisering. Het is een dooddoener: maar alles is met alles verbonden. En met Nij Begun komt er geld, tijd en ruimte om ook alles met alles te verbinden.

Dus ook al gaat het vandaag vooral over de economische agenda,het is goed te beseffen dat die agenda niet losstaat van de rest, maar er juist onlosmakelijk mee is verbonden. Eigenlijk blijkt dat ook al uit de kernvraag van de economische agenda, ik citeer:

“Wat is er nodig om de economie van Groningen te versterken en te vernieuwen, 
en de Groningers daarmee perspectief te bieden op werk en inkomen, 
in een omgeving waar zij zich gezond en gelukkig voelen?”

Einde citaat.

Meestal roepen mensen dan meteen: ‘Geld! Geld is er nodig!’ Dat is in ieder geval al geregeld. De komende twee jaar komt er 250 miljoen per jaar onze kant op. En daarna, tot 2055, elk jaar 100 miljoen. Daar kunnen we echt wel wat mee, en tegelijkertijd weet ik ook: het is zo maar op.

Want met dat budget willen we de energietransitie realiseren, zorgen dat we gezond ouder worden, en onze boeren nieuw perspectief bieden.

Dat zijn de drie inhoudelijke thema’s van de economische agenda. Die zijn niet lukraak gekozen. Ze sluiten aan bij waar we van oudsher goed in zijn.

Groningen heeft in het verleden grote rijkdommen opgeleverd,  met graan en aardappelen, met karton, met turf en gas. We hebben hier een wereldwijd relevant ecosysteem als het gaat om gezond ouder worden.

In het verleden waren we op deze terreinen succesvol dankzij revolutionaire technieken, nieuwe grondstoffen en een goede en fijnmazige infrastructuur. 
Dat is nu niet anders. Als we nu en in de toekomst succesvol willen zijn, vraagt dat van ons te investeren in een hoogwaardige digitale infrastructuur. We moeten zorgen voor een sterke ICT-sector.

Van dit alles hoef ik jullie niet te overtuigen, maar ook buiten de Jantina Tammes School of Digital Society, Technology and AI weet iedereen dat toekomstig economisch succes samenhangt met succesvolle digitalisering.
Het is daarbij ook een van de meest veelbelovende sectoren om te zorgen dat we voor jongeren een interessante regio zijn om te wonen en te werken.

En met Nij Begun, kan Groningen opnieuw een rol spelen in de grote omwentelingen van deze tijd.

Dan is dat grote geld ook echt wel nodig. Misschien gaan jullie wel watertanden als je die bedragen hoort. Zie je direct allerlei mogelijkheden voor je. Daarin staan jullie niet alleen, moet ik bekennen.

En daarin zie ik wel een risico. Ik voel een grote verantwoordelijkheid om te voorkomen dat we dat geld versnipperen over talloze kleine projecten. Dat iedereen een beetje krijgt, zodat iedereen tevreden is. Dat mogen we niet laten gebeuren.

Wat hier in Groningen nu in de steigers gezet wordt, is ongekend, zonder precedent. Het gaat om een economische structuurversterking van 30 jaar. 
Als we dat willen laten slagen, moeten we decennialang structurele, veelomvattende investeringen doen. En iedereen die na ons komt, moet dat ook gaan doen.

Een voor de hand liggende vergelijking in dit kader, is om te kijken hoe de Noren zijn omgegaan met de baten van hun oliewinning. Door slim te investeren, hebben ze daar tot op de dag van vandaag profijt van.
En zullen dat hebben, lang nadat de oliewinning stopt. Achteraf hadden we dat ook met het Groningse gas moeten doen, maar daar hebben we nu niks aan.

Laten we dan dit moment gebruiken, om te zorgen dat we straks niet weer zo’n achteraf hebben. Want juist met een programma als dit, kunnen we investeringen doen die zich pas op hele lange termijn terugverdienen. Dat zijn nu net vaak investeringen in onderwijs en kennisontwikkeling.

Een eerste begin hebben we hier al mee gemaakt. We gaan de komende jaren flink gaan investeren in campussen in de regio, in Makeport Mercurius in Stadskanaal, in de duurzaamheidscampus die op de Suikerzijde komt, in de nieuwe IT Hub in het oude Niemeyer gebouw. En we blijven investeren in bestaande campussen, zoals de Health Campus bij het UMCG, en de Campus Groningen. Zo bouwen we stap voor stap een ecosysteem voor innovatie en onderwijs. Veel geld, betekent dus vooral ook: veel verantwoordelijkheid.

Het is misschien verleidelijk om nu als durfkapitalist te gaan optreden, maar we moeten ons gedragen als onbaatzuchtige rentmeesters. Gericht op de lange termijn, op bestendigheid, gericht op de generaties die na ons komen.

Voordat het zover is, moeten we ook in het hier en nu nog wel wat zaken op orde brengen. Onderwijs en arbeidsmarkt moeten beter op elkaar aansluiten. 
Omscholing en bijscholing verdienen aandacht. Het ondernemings- en vestigingsklimaat in Groningen kan aantrekkelijker. Er zijn talloze kennis- en bedrijfssectoren die nog een hele digitaliseringsslag te maken hebben. En we moeten zorgen dat we hier de mensen en de faciliteiten hebben, om zelf ook nieuwe technieken te ontwikkelen. En inderdaad, ik kijk daarbij ook expliciet naar jullie.

De regio heeft verder hoogwaardige infrastructuur nodig, van weg-, spoor- en netwerkverbindingen. We moeten rekening houden met het landschap, 
met klimaatverandering, met biodiversiteit, en met het waterpeil en de stand van de bodem.

Want een mooi en robuust landschap is ook nodig voor perspectief.
Het verhoogt de kwaliteit van leven en het is een belangrijke drager van de groeiende vrijetijdseconomie.

Eigenlijk moeten we dus met alles rekening houden. Laten we echter niet doen alsof dit ons overkomt. Het zijn zaken die we zelf kunnen organiseren. Die we zelf voor elkaar kunnen krijgen. Ja, er zal vast zo nu en dan wat gedoe zijn.
Misschien moeten we ons door bijeenkomsten worstelen onder systeemplafonds, met lauwe koffie en slappe kroketten. Maar dat is niet erg, zolang die bijeenkomsten uiteindelijk maar leiden tot voelbare, merkbare, aanwijsbare verandering en verbetering.

Dat betekent dat we onze boeren perspectief gaan bieden, de gezondheid van Groningers verbeteren, de leefbaarheid en sociale cohesie versterken, de volgende generatie goed werk bieden, dat we de trots in onze regio funderen op de toekomst, in plaats van het verleden.

En ook al spreek ik over onze regio, ik vraag jullie tegelijkertijd om onbegrensd te denken. Daarmee bedoel ik dat het onverstandig is om te veronderstellen dat we binnen de grenzen van onze gemeenten of provincies kunnen blijven denken en handelen. Zelfs al wil het Rijk de internationalisering terugschroeven, wij weten dat de wereld niet ophoudt bij Opende of Bourtange.

Wij en de Groningers die na ons komen moeten zorgen dat we op deze manier de belofte om Groningen een generatie lang te steunen in gaan lossen.

Uiteindelijk gaat het erom, dat we het goede doen voor de Groningers.
Dat we er niet van uitgaan dat zaken zich wel in de goede richting ontwikkelen.
We moeten ons met de wereld en wat daarin gebeurt bemoeien, zodat we zorgen dat we de goede kant op gaan.

En met “we”, bedoel ik dus eigenlijk jullie. Jullie pitchen vandaag je plannen voor Groningen. Dat duurt vast niet langer dan een paar minuten per persoon.
Ik wil jullie vragen om na je pitch, die minuten om te zetten in dagen, de dagen in maanden, en de maanden in jaren.

Groningen heeft jullie kennis, jullie ervaring, jullie netwerken, jullie vindingrijkheid, jullie oplossingsgerichtheid nodig.

Vorig jaar schreven Groningse bestuurders een opinieartikel. Daarin stelden we dat zoals de watersnoodramp leidde tot de Deltawerken, de gaswinningsramp in Groningen kan leiden tot een nieuw ijkpunt in de Nederlandse geschiedenis. 
Een nieuw modern wereldwonder, waardoor wat hierna in Groningen tot stand wordt gebracht, wereldwijd net zoveel bewondering zal oogsten als onze dijken, dammen en waterkeringen.

Zonder jullie lukt dat niet. Jullie zijn nodig om dit wereldwonder binnen bereik te brengen.

Ik reken op jullie.

Dank jullie wel.
-------------------------------------------- 

Speech on Nij Begun at the Jantina Tammes School of Digital Society, Technology and Artificial Intelligence                                

Dear all, 

Of course I cannot be one hundred percent sure. But when I am asked to speak about the establishment of Nij Begun, I sometimes get the impression that people are secretly interested in something else.  That they are actually curious about the discussions that went on in the smoky backrooms.  Which interests did this or that person have? Who was so nervous that they couldn’t stop eating liquorice? Who was ignorant about finance? Who was about to walk away? Was this or that person concerned with Groningen at all, or mainly with themselves? 

I don’t know if this is what you are expecting of me today. But if it is, I’m afraid I will have to disappoint you. Not because I don’t want to share anything, but because that is not how it went.

One of last year’s most important results was that there were no negotiations. 'We did not use our values as chips in a game. There was no one who said: you got this, so now I am allowed to have that . Instead, we succeeded in shaping the future of Groningen together. By talking about what was necessary, wise and just. Of course there were differences of opinion during the discussions. In fact, my advisors felt I needed an exit strategy, but I rejected that idea. I had not joined that table in order to walk away, but to resolve matters together.  

So, if you want to know how Nij Begun was established, the answer is: in consultation, in a civilized way, and in all reasonableness. 

Normally I would now have to convince the people in the audience to join Nij Begun. I do not have to tell you that. You will already be making proposals today about how you can and want to participate. Or... perhaps you are here because your boss told you to. Or because you’re hoping to get a grant for your research. That’s okay. But in that case, too, I trust that by the end of the day you will be ready to join Nij Begun because you believe in it. 

Nij Begun is the government’s answer to the parliamentary enquiry into gas extraction.  It is a 30-year-long commitment to Groningen. That is a long time. By the time the programme is finished, and Mark Rutte, Hans Vijlbrief, and Johan Remkes reflect on it all in an episode of the history TV show Andere Tijden, they will be 86, 90, and still 21 years old respectively. 

This means we have secured commitment for an entire generation. With plans that should offer Groningen recognition, recovery, and perspective. However, we will have to implement these plans ourselves. And it is quite possible that we will have to remind the rest of the Netherlands of their involvement every now and then. 

I believe that we will be successful. That, if we continue to collaborate the way we are doing, the future will slowly but surely swing our way. 

I will discuss the economic agenda that comes with Nij Begun in a bit more detail later. First, I would like to emphasize something else. Because Nij Begun is a good occasion to explore the many issues in our region in relation to each other. Economy, landscape, heritage, liveability, health, digitization. It is a cliché, but everything is connected to everything. And Nij Begun will provide the money, time, and space to really connect everything with everything. 

So, even though today we will mainly focus on the economic agenda, it is important to realize that this agenda is not a stand-alone thing but it is inextricably linked with everything else. In fact, this is already clear from the key question in the economic agenda, which is, I quote: 
‘What will it take to strengthen and renew the economy of Groningen, and thus to offer the people of Groningen opportunities for work and income, in an environment in which they feel healthy and happy?’ End of quote. 

Usually, people immediately react by saying: ‘Money! We need money!’ Well, that has already been arranged. In the coming two years, we will be receiving €250 million per year, followed by another €100 million per year until 2055. We can really do a lot of things with that money, although at the same time I also realize that it will easily run out. 
Because we want to use this budget to complete the energy transition, ensure healthy ageing, and offer our farmers new perspectives.  These are the three substantive themes of the economic agenda.They were not chosen randomly. They dovetail with the things that we are traditionally good at. 
Groningen generated enormous riches in the past, from grain and potatoes, cardboard, turf, and natural gas.  We have a globally relevant ecosystem in the field of healthy ageing. We were successful in these fields in the past thanks to revolutionary techniques, new resources, and a good, fine-meshed infrastructure.  This has not changed. 
If we want to be successful now and in the future, we will have to invest in a high-quality digital infrastructure. We will need a strong IT sector. I will not have to convince you of any of this, and even outside the Jantina Tammes School of Digital Society, Technology and AI, everyone knows that future economic success is related to successful digitization. This is also one of the most promising sectors to establish us as an interesting region for young people to live and work. And Nij Begun can help Groningen once again to play a role in the major revolutions of our time.  

This means that all that money really is necessary. The numbers may make your mouth water. You may be imagining all kinds of possibilities. I will admit, you’re not alone in this. And I do see a risk here. I feel a great responsibility to prevent this money being fragmented over numerous small projects, and everyone being given a little bit to keep them happy. We must not let that happen. 

Something unprecedented is being built up here in Groningen right now. We are talking about a 30-year economic structure enhancement project.  For this to succeed, we will have to make extensive structural investments for decades. And future generations will have to do the same. 
An obvious comparison in this context would be to look at how the Norwegians handled the profits of their oil extraction. Clever investments have enabled them to benefit from these profits to this day. And they will continue to benefit for a long time even after the oil extraction ends. In hindsight, we should have done the same with the Groningen gas, but that doesn’t help us now. So let’s use this moment to make sure we do not run into another ‘in hindsight’ in the future. 

A programme like this enables us to make investments that can only be recouped in the very long run. Very often these happen to be investments in education and knowledge development. We have already made a start with these. In the coming years, we will be investing heavily in campuses in the region, in Makeport Mercurius in Stadskanaal, in the sustainability campus that will be built on the Suikerzijde, and in the new IT Hub in the old Niemeyer building. And we will continue to invest in existing campuses as well, such as the Health Campus at the UMCGand the Campus Groningen. This way we will gradually build an ecosystem for innovation and education. 

A lot of money therefore also means: a lot of responsibility. It may be tempting to play venture capitalist now, but we will have to behave as selfless stewards. Focused on the long term, on stability, on future generations. 

But before we reach that stage, we will have a few issues to sort out in the here and now. Education and the labour market need to be dovetailed better. Attention should be paid to retraining and additional training. The Groningen business and settlement climate can be made more attractive. There are numerous knowledge and business sectors that still have a lot of work to do when it comes to digitization.  We also need to make sure that we have the people and facilities in-house to develop our own new technologies. And yes, I am explicitly looking at you as well now. 

In addition, the region needs a high-quality infrastructure of road, railway, and network connections. We will have to take the landscape, climate change, biodiversity, water levels and soil quality into account. Because perspective also requires a beautiful, robust landscape. It improves the quality of life and is an important carrier of the growing leisure economy. 

In other words, we really have to take everything into account. However, let us not pretend that all of this is happening to us. These are all matters that we can organize ourselves, and that we can achieve ourselves. Of course there may be some hassle every now and then. We may have to plough our way through meetings in dull rooms under modular ceilings with lukewarm coffee and soggy croquettes. But that is okay, as long as those meetings eventually result in tangible, perceptible, measurable change and improvement.  

This means that we will offer our farmers perspective, improve the health of the people of Groningen, increase liveability and social cohesion, offer good labour opportunities to the next generation, and base pride in our region on the future rather than on the past. 

And even though I am speaking of our region, I would also like to ask you to think across borders. By this I mean that it would be unwise to assume that we can continue to think and act within the boundaries of our municipalities or provinces.  Even though the national government aims to reduce internationalization, we know that there is a world beyond Opende and Bourtange.  
This is how we and the future Groningen residents will have to fulfil our promise of supporting Groningen for an entire generation. In the end, what matters is that we do the right thing for the people of Groningen. That we don’t just assume that matters will develop in the right direction. We will have to interfere in what’s happening in the world so that we can make sure that we move in the right direction. 

And when I say ‘we’, I really mean all of you. You are pitching your plans for Groningen today. You will probably only need a few minutes each. I would like to ask you, after your pitch, to extend those minutes to days, the days to months, and the months to years. 
Groningen needs your knowledge, your experience, your networks, your resourcefulness, and your solution-oriented attitude. 
Last year, a group of Groningen administrators wrote an opinion article. They claimed that, just like the 1953 North Sea flood resulted in the Delta Works, the gas extraction disaster in Groningen can also lead to a new milestone in Dutch history.  A New Wonder of the World, to ensure that everything that is created in Groningen after this  
is as greatly admired throughout the world as our dikes, dams and other water containment constructions. 

We can't do this without you. We need you to help achieve this Wonder of the World. 
I am counting on you. 
Thank you very much.

Koen Schuiling
13 januari 2024

GESPROKEN WOORD GELDT

***

Goedenavond,

Beste familie, beste vrienden, collega’s en kennissen van Beno, beste Groningers.

“Niet dat ik stop hoor. Er is nog zoveel geschiedenis.” Dit zei Beno toen zijn boek over de Hortusbuurt verscheen. Hij ging op dat moment bijna met pensioen, het boek over zijn buurt was af, maar stoppen: geen sprake van.[1]

Toch was er met dat boek, wel een cirkel rond. Beno’s familie woonde al zeven generaties in de Hortusbuurt. Een buurtwaar stokerij Hooghoudt, tabaksfabriek Niemeyer en fietsenmaker Fongers ooit begonnen; een buurt waar Willem Frederik Hermans uitkeek over de Spilsluizen. 

Een buurt met Groningse geschiedenis op elke straathoek. Het is ondenkbaar dat Beno ergens anders terecht had kunnen komen.

En voor mij laat dat boek ook op een andere manier zien, waarom Beno’s werk zo belangrijk was. Hij liet ons niet alleen zien waarom we trots mochten zijn op onze geschiedenis, maar ook dat het de moeite waard was om die geschiedenis te behouden. En: dat we daar dan wel werk van moesten maken.

Die mooie Hortusbuurt was er immers bijna niet meer geweest, omdat de universiteit er wilde uitbreiden. Zonder historisch besef geven we maar al te makkelijk stukjes van onszelf weg, die we nooit meer terug krijgen. Dat is nog steeds een belangrijke les, voor bestuurders, maar eigenlijk voor ons allemaal. 

Er is nog zoveel geschiedenis… zoveel geschiedenis om over te vertellen, om over te schrijven, om filmpjes, podcasts of theatervoorstellingen over te maken. Zoveel geschiedenis nog om door te geven, met lezingen, rondleidingen en tentoonstellingen, met plaksnorren, pruiken en hoeden. Maar is er nog wel iemand die dat kan, op de manier dat Beno het kon?

Hij was een echte verteller, die door zijn stem te dempen en licht voorover te buigen het verleden spannend maakte. Die door zich te verkleden en toneel te spelen het verleden grappig en toegankelijk maakte. Beno hield het verleden levend, dat was zijn kracht.

Ik was onlangs bij een honderdjarige, en die begon over Opoe Tjadens. Elke Groninger van mijn leeftijd is opgegroeid met de uitdrukking: “O, die wordt zo oud als Opoe Tjadens” (En dus niet Methusalem). En toen Tjadens dreigde te verdwijnen uit het spraakgebruik, blies Beno haar nieuw leven in. Hij speelde haar na in een zwart-wit filmpje, kromgebogen achter een oude kinderwagen. Tjadens kon zo weer een generatie mee.

Hij kon het niet laten, zo schreef hij op zijn website, om de geschiedenis van Groningen uit te dragen. Dat bleek ook wel, want zijn productie was enorm. De Groninger Archieven hebben meer dan 250 publicaties van hem in hun catalogus. De eerste stamt uit 1975, toen Beno begin twintig was, en gaat over Gasthuizen in de Stad. Daarna volgden nog talloze boeken, boekjes en brochures, er kwamen artikelen, vertellingen en stadswandelingen, en 400 afleveringen van Beno’s Stad. In Suriname bezocht hij het dorpje Groningen en groef daar in de tropen meteen een soort van Bourtange op.

En hij wist overal wat van. Hij schreef over straten, buurten en gebouwen, over schaatsen, trams, en de Joodse geschiedenis van Winschoten, over kerkorgels, het stripmuseum, en over Groningse paradijsvogels…En hij schreef ook over burgemeesters.

Toen ik hem vroeg om bij mijn installatie wat te vertellen, zei hij direct ja. Hij vertelde mij en de andere aanwezigen dat het burgemeesterschap niet alleen een eigenaardig ambt is, maar dat het ook regelmatig bekleed wordt door eigenaardige types…

Beno wist overal wat van. En als hij ergens niets van wist, dan kwam hij het wel weten.

Bij de gemeente kwam hij ruim twintig jaar geleden in beeld. Jacques Wallage wilde de geschiedenis van de Stad toegankelijk maken voor een breed publiek. Het idee was dat Beno voor dat project 4 delen zou schrijven. Het werden er 17. 

Dat ging niet altijd vanzelf. Beno moest soms enorm leuren om geld voor zijn projecten. Hij kon zich ook flink opwinden over het gebrek aan historisch besef bij de gemeente, of in de stad. Dat bracht hem ook wel eens in de problemen. Maar het zat nu eenmaal in hem, hij deed er alles aan om het historisch besef van Groningers te vergroten.

Voor mij spreekt daar een grote dienstbaarheid uit, aan de Stad en de provincie, maar vooral aan ons, de inwoners van Groningen.

Daarom kreeg hij in 2010 de Erepenning van Groningen. Groningers hadden hem eerder al uitgeroepen tot Stadjer van het jaar. En hij won verschillende prijzen voor Beno’s stad.

Beno was onconventioneel, eigenwijs en idealistisch. Een domineeszoon die altijd het gebroken geweertje droeg. Een snoeiharde en onverzettelijke verdediger ook.

Maar hij was vooral een mooie kerel, loyaal aan zijn vrienden. Iemand die deed waar hij plezier in had, en daarmee uit wist te groeien tot een cult-held. Iedereen die je het vraagt, zegt dat ze zichzelf gelukkig prijzen dat ze met hem mochten werken. Beno zal door velen gemist worden.

Maar tegelijkertijd is hij nog overal. Of, zoals onze stadsarcheoloog het zei, want die hebben we dan wel weer officieel in dienst bij de gemeente: “Je loopt door Beno’s stad. Je komt hem overal tegen, overal kleeft een stukje Beno aan.” 

Het geeft mij – en ik hoop u ook – enige troost dat Beno onlosmakelijk onderdeel van de Groningse geschiedenis is die hem zo dierbaar was.

En ja, er is nog zoveel geschiedenis. Het is nu aan ons om dat uit te zoeken en door te geven,

desnoods met een plaksnor en een pruik, maar vooral met nieuwsgierigheid, humor en liefde voor Groningen. Net zoals Beno dat deed.

Dank u wel.

[1] https://dvhn.nl/groningen/Beno-Hofman-schrijft-over-vier-eeuwen-Hortusbuurt-De-cirkel-is-rond-26000955.htmlexterne-link-icoon

2023

Koen Schuiling
30 november 2023

GESPROKEN WOORD GELDT

***

Goedemiddag,

Dank dat u mij vandaag heeft uitgenodigd. Ik voel me vereerd en toch sta ik hier ook met lichtjes knikkende knieën, ik zal u vertellen hoe dat komt.

Er was eens een eminent jurist, die reflecteerde op de rechterlijke macht. Deze Herman Tjeenk Willink dacht na over de positie, de organisatie en de werkwijze van rechters, advocaten en officieren van justitie. En hij moedigde hen aan om daar zelf ook over na te denken. Hij zou een conferentie zoals vandaag toejuichen.

Met één uitzondering.  Hij stelde namelijk ook, en ik citeer:  “Het is goed discussies over de inhoud van rechterlijke functies niet tot algemene analyses te beperken. Een inleiding van een spreker van buiten met een discussie erna zet weinig zoden aan de dijk.” [1]

Nu ben ik wel een jurist, maar in de dagelijkse praktijk draag ik een keten en geen toga. Dat maakt me op zijn minst een halve buitenstaander. Tjeenk Willink geeft gelukkig ook aan, hoe het wel moet: “Juist concrete controversiële casus moeten het onderwerp zijn”, zegt hij, en: “De wijze waarop wordt omgegaan met morele dilemma’s moet ter discussie komen.” [2]

Daar wil ik het vandaag dan ook met u over hebben. Als buitenstaander, inderdaad, en ook vanuit de overtuiging dat in het ergste geval,  weinig zoden nog steeds meer zijn dan geen zoden.

Bovendien vinden we soms wijze lessen op plekken die weinig gemeen hebben met wetboeken. Zoals kinderboeken. Dit jaar is “Mijn huis is jouw huis” het Prentenboek van de Kinderboekenweek. [3]

Het boek gaat over een vrouw. Zij woont in haar eentje in een huisje bij de brug. Dan wordt ze verliefd. Een man met twee kinderen komt bij haar wonen. “Mijn huis is jouw huis”, zegt ze tegen hem. Er komen meer kinderen. Een tante met een kat trekt bij hun in. Steeds komen er mensen die een plekje zoeken. Er worden kamers bijgebouwd. En tegen elke nieuwkomer zegt de vrouw “mijn huis is jouw huis”.

Berend botje komt er wonen, net als een prinses, een professor, en een paard in de gang. Totdat er op een dag een man langskomt. Hij blijft buiten op de stoep staan schreeuwen:

“DIT IS NIET ZOALS HET HOORT”. (..) “Dit is geen huis meer!”, roept hij, “Het is niet gebouwd volgens de bouwregels!”  Die man, die boos staat te roepen, die man is van de gemeente.

Blijkbaar leren onze kinderen tegenwoordig al op jonge leeftijd dat de overheid alleen van uit regels kan denken. En ik vermoed dat er weinig ouders zijn, die zeggen, “weet je lieverd,  de gemeente is heus niet zo van de regeltjes hoor, onze overheid is juist heel inlevend, meedenkend en dienstbaar. De overheid houdt van je en dat mag je nooit vergeten.”

En ik kan ze geen ongelijk geven, vrees ik. Daarvoor heb ik de afgelopen jaren ook te vaak gezien dat de wet soms zo leidend wordt gemaakt, zo instrumenteel, zo klinisch, dat het denken lijkt te stoppen, dat we de mensen uit het oog verliezen,

Het aardbevingsdossier, de toeslagenaffaire, Ter Apel. U kent deze voorbeelden ook. En telkens concluderen we achteraf, dat: systemen te leidend waren, waarschuwingen te lang zijn genegeerd, en inlevingsvermogen ontbrak. Het zijn vaak de burgers die het niet zo goed getroffen hebben, die meer dan anderen van de overheid afhankelijk zijn, die als eerste het slachtoffer worden.

Maar het zit niet alleen in die grote dossiers. Het woekert als een Japanse duizendknoop door onze instellingen, instanties en instituten.

Er is één voorbeeld dat ik regelmatig aanhaal, omdat er nog steeds stoom uit mijn oren komt als ik eraan terugdenk. Ik heb het over de subsidies voor het verbeteren van woningen in het aardbevingsgebied. Dit speelde vorig jaar.

Tienduizenden Groningers moesten in een wachtrij staan, omdat de overheid de procedure vreselijk slecht had georganiseerd en ook nog eens te weinig geld beschikbaar had gesteld. Terwijl we wisten om hoeveel mensen het ongeveer gaat. Terwijl we wisten hoeveel geld er grofweg nodig was. En toch slaagde de overheid erin om een subsidieloterij te organiseren voor mensen die vaak al jaren in kapotte huizen zitten, die elke keer opnieuw de bureaucratische molen door moeten voor een schadevergoeding, die niet weten wanneer de aardbevingen stoppen.

En weet u wat het ergste is: toen ik voorstelde om het anders te organiseren, en bij voorkeur wel onmiddellijk, waren de eerste reacties: ja maar, precedentwerking, ja maar, aansprakelijkheid, ja maar, hoe moet dat er dan juridisch uitzien…

En tegelijkertijd, als je aan deze mensen de vraag zou stellen: Hoe zou je het zelf vinden als je zo behandeld werd? Dan zou niemand het zo organiseren als toen. Er is iets in ons denken geslopen, dat ons handelen machinaal maakt. En dat iets, dat is de neiging om alles in financieel-economische termen uit te drukken.

Het is een analyse die tegenwoordig van links tot rechts gehoord wordt. Maar ere wie ere toekomt, het is Herman Tjeenk Willink die al veertig jaar aandacht vraagt voor deze kwestie. Hij stelt dat onze democratische en sociale rechtsorde is uitgehold, omdat de taal van economen en managers leidend is geworden in Den Haag. [4]

Want in die economische taal, “is geen plek voor de waarden die de kwaliteit van leven en samenleven bepalen; de waarden die de overheid bij haar functioneren in acht moet nemen.” Aldus Tjeenk Willink.

De Franse schrijver Michel Houellebecq noemde ons ooit “een ras van polyglotte en opportunistische handelaren”. Volgens hem is Nederland geen land, maar “hoogstens een bedrijf”. En ik denk dat ik hem niet helemaal ongelijk kan geven.

Het is ook niet origineel om vraagtekens te plaatsen bij de hoeveelheid managers die we tegenwoordig hebben. En nu weet ik dat de ene manager de andere niet is. Er zijn goede en slechte. Er zijn managers die ook goed kunnen leiden. Maar voor mijn betoog wil ik management en leiderschap wat meer uit elkaar trekken. Ik hoop dat u mij deze ernstige aantasting van de werkelijkheid vergeeft. Je zou kunnen stellen dat managers doorgaans een gerationaliseerde taal spreken, gedomineerd door korte en middellange termijn doelen, prestatie-indicatoren en kosten-batenanalyses. De taal van leiderschap is eerder gestoeld op waarden, normatiever, en vaak ook richtinggevend voor de lange termijn, of, om het anders te zeggen: die taal drukt visie uit.

Managers rekenen en ordenen, leiders geven betekenis en richting.

En zien we deze ontwikkeling niet ook in uw organisaties? [5] Ik doe nogmaals een beroep op Tjeenk Willink, want ook dit heeft hij heel scherp gezien.

De laatste jaren wordt er steeds meer van u allen gevraagd. Er wordt vaker een beroep gedaan op de rechtspraak. Zaken worden complexer en wetgeving slechter.

Maar wat gebeurt er vervolgens? De rechtzoekende burger wordt een kostenpost. Het beroep op de rechtspraak wordt een kostenplaatje. En de oplossing wordt gezocht in: efficiency, beheer, management. De rechtspraak is de laatste drie decennia regelmatig gereorganiseerd. U weet het beter dan ik: waren daarbij de structuur en de organisatie leidend, of stond de inhoud voorop? Ook als buitenstaander durf ik die vraag wel te beantwoorden.

Rechtspraak wordt gezien als een dienst van de overheid. En dan komt marktwerking als snel in beeld. Want als de vraag het aanbod dreigt te overtreffen, Dan moeten we natuurlijk hogere drempels opwerpen.

Maar de rechtspraak is geen ‘dienst’. Het is een “collectief goed: een pijler waarop de democratische rechtstaat rust”.

U beschermt onze rechtstaat. U beschermt onze burgers tegen het recht van de sterkste. En zodra het bestuur verwordt tot procesmanagement, wordt uw positie alleen maar belangrijker.

Door de reorganisaties heeft er een verbestuurlijking van de rechtspraak plaatsgevonden. Gelukkig zijn er ook protesten uit uw hoek tegen deze ontwikkeling. Maar, deze protesten leveren te weinig op,  als we uw functies niet opnieuw doordenken, en dat denken plaats laten vinden  binnen uw vakgebied. [6]

Vanuit de inhoud, en niet vanuit de structuur. En ook vanuit de vraag wat uw positie in de samenleving is en moet zijn. Dit alles brengt mij, tegen de wens van Herman in, bij wat algemenere analyses over de staat van de rechtstaat.

Want niet alleen de rechterlijke organisatie, of het vakgebied zijn veranderd. Ook de positie van het recht in de samenleving en de rol en het aanzien van togadragers in onze maatschappij zijn anders geworden.

Natuurlijk, het recht verandert altijd mee met de samenleving. Toch denk ik – en soms vrees ik – dat de veranderingen van de afgelopen tien tot twintig jaar, van een andere orde zijn, van een andere aard ook, dan wat we als ‘normale’ evolutie mogen beschouwen.

Het zijn veranderingen die ik zelf niet had voorzien, in ieder geval niet in deze mate. De bewegingen die we nu zien, verlangen niet van het recht, van ons juristen, dat wij meebewegen. Nee, veel meer bewegen ze tegen het recht in.

Ons vakgebied is een van de oudste wetenschappelijke disciplines, de rechterlijke macht is al generaties lang  een onbetwistbare poot van de trias politica, en ons land is een rechtstaat, waarin rechtszekerheid en rechtsgelijkheid vanzelfsprekend zijn.

Maar deze vanzelfsprekende positie is niet langer.

Want wetten, rechters, advocaten en officieren, en ook de rechtstaat zelf staan onder druk. Terwijl vanuit de rechterlijke macht en vanuit de academie juist pogingen zijn gedaan om dichter bij burgers te komen, lijken die voor een deel juist verder op afstand te staan.

Kijken we nog op van berichten waarin rechters beticht worden van partijdigheid, van politiek gemotiveerde interventies? Schrikken we nog, als er tribunalen worden aangekondigd? Halen we onze schouders op als de Orde van Advocaten concludeert dat bijna de helft van de verkiezingsprogramma’s met de rechtsstaat in strijd is? Of als vrijwel alle verkiezingsprogramma’s één of meer maatregelen bevatten die de rechtsstaat kunnen verzwakken? [7]

Wat doen we, als journalisten brandbommen door de voordeur krijgen, als politici niet meer zonder beveiliging kunnen, als journalisten, kroongetuigen en advocaten op klaarlichte dag worden vermoord?

Onlangs nog is er een enquête uitgevoerd onder uw collega’s. [8] Misschien heeft u deze zelf ook wel ingevuld. Negen van de tien respondenten maakt zich zorgen over de verharding van de onderwereld en de invloed die dat heeft op de rechtstaat. De helft van de rechters en tweederde van de officieren heeft te maken met bedreigingen. Sommigen worden thuis opgezocht. Vreselijk beangstigend moet dat zijn.

De enquête laat ook zien dat het gevolg is dat togadragers hun werk anders doen. Meer afschermen. Thuis betere sloten nemen. En zelfs zaken weigeren. Sommigen denken aan stoppen – en ik hoop oprecht dat het niet zover komt.

En het zijn niet alleen rechters en officieren. Vorig jaar bleek dat de helft  van de advocaten te maken heeft met agressie. 8 op de 10 journalisten heeft te maken met agressie of dreiging. De tegenmachten die onze rechtstaat schragen, staan ernstig onder druk.

Maar het meest zorgwekkende is dat het lijkt alsof we machteloos zijn. Een officier drukte het treffend uit, ik citeer: “Het lijkt een verloren strijd waarin wij het met waterpistooltjes moeten opnemen tegen automatische wapens. We zijn volstrekt onvoldoende uitgerust om deze strijd enigszins eerlijk te kunnen voeren”. Einde citaat.

Al we er niet meer van opkijken, of erger nog, als we wegkijken, dan dreigt een gevaarlijk nihilisme, een totale afwijzing van de democratie. En dat komt niet alleen door de verharding van de georganiseerde misdaad.

Sommige mensen in onze samenleving voelen zich zo bedreigd in hun bestaan, dat alles een strijd tegen de overheid wordt. Alles wat tegen het eigenbelang in gaat, moet wel kwade opzet zijn. Elk besluit, elke maatregel, elke overheidsdienaar moet met het grootste wantrouwen worden benaderd. [9] Dat uit zich soms heel subtiel, soms heel expliciet,  en soms ook heel extreem. Het maakt ons werk buitengewoon lastig.

Die haat, dat wantrouwen,  vindt zijn vruchtbare bodem vaak genoeg in “aantoonbaar reële onvrede”, niet zelden veroorzaakt door een overheid die zich terugtrok uit de samenleving, publieke problemen aan de markt liet, of mensen vroeg om het zelf maar op te lossen.

Het is niet vreemd dat gezag dan erodeert, dat mensen het zelf wel uitzoeken en dat draagvlak vinden steeds moeilijker wordt.

De adviescommissie Versterken Weerbaarheid van de Democratische Rechtsorde stelde onlangs dat mensen die zijn afgehaakt, eigenlijk maar al te vaak zijn ‘weggeduwd’. [10]

Ik citeer: “Sociale grondrechten, zoals het recht op huisvesting, sociale zekerheid, bestaanszekerheid, gezondheidszorg en onderwijs, worden niet waargemaakt voor deze groep. Mensen ervaren niet dat de democratische rechtsorde voor hen werkt.”

De commissie beschrijft ook dat deze situatie niet zomaar is ontstaan. Het is het gevolg van “modellen en uitgangspunten die in het handelen van de overheid bepalend zijn geweest: de prestatiesamenleving, zelfredzaamheid, economische focus op regio’s en bedrijfsmatig denken bij de overheid (‘New Public Management’).”

En in dat economische denken is het heel logisch dat je geen lege bussen laat rijden, dat ambulance aanrijtijden langer worden in dunbevolkte gebieden, en dat bibliotheken, zwembaden en buurthuizen waar weinig mensen komen dicht moeten. Dat we de toegang tot het recht duurder maken.

Maar dit noemen we niet voor niets publieke voorzieningen: die zijn voor iedereen, overal, óók als ze niet renderen.

Taal is niet onschuldig. Het bepaalt ons denken en daarna ons handelen. En de problemen waar we nu ons hersens over breken, zijn de directe gevolgen van de woorden die eerder zijn gekozen.

Inmiddels zie ik enkelen van u inderdaad twijfelen of de bijdrage van een externe deskundige wel zoden aan de dijk zet. Ik zal mij daarom haasten naar concretere casus.

Daar zijn er genoeg van. Ondermijning, digitale criminaliteit, vluchtelingen, vastgoedellende, drugslabs, hooligans, criminelen die zwaar geweld niet schuwen… Al die onderwerpen zijn op zichzelf genoeg om deze dag mee te vullen.

Ter Apel, bijvoorbeeld. Ik vraag al lange tijd aandacht voor overbelasting en de gevolgen die dat heeft voor de gezondheid van de mensen daar, voor de brandveiligheid en de sociale veiligheid. Eens noemde ik het ons eigen Lampedusa. En ondertussen bleef iedereen naar elkaar wijzen. U weet wat er volgde. Artsen zonder Grenzen zag zich genoodzaakt om in te grijpen. En ondertussen kibbelde Den Haag over de spreidingswet.

Nog steeds zijn er collega’s die niet mee willen werken aan de opvang. In plaats dat we zorgen dat alle gemeenten bijdragen en statushouders gehuisvest worden, wat prima kan in een rechtstaat en in een beschaafd land, komt men op de proppen met een asielstop – u hebt het in de campagne weer veelvuldig kunnen horen - onmogelijk alleen al vanwege internationale verdragen.

Terwijl de discussie over de spreidingswet maar duurde en duurde, liepen de kinderen in Ter Apel tussen het afval,  moesten de mensen het daar doen met een paar dixies en konden ze water uit een tuinslang krijgen. Mensen sliepen buiten in de regen, er braken besmettelijke ziektes uit. 

We zien dat mensen die niet in het centrum thuishoren, de veiligelanders, rotzooi trappen. Daardoor verslechtert het perspectief voor iedereen die wel recht heeft op opvang. Inwoners van de dorpen eromheen hebben burgerwachten opgericht. Het is wachten tot het echt misgaat. De onmacht spat er vanaf. En het lukt ons niet om deze veiligelanders via het strafrecht aan te pakken;  het juridische kader houdt hier geen gelijke tred met wat er in de praktijk gebeurt.

Een andere casus. Een man maakt en verzamelt wapens. Hij is in de war, paranoïde. Denkt dat mensen hem komen halen. Je zal als postbezorger maar aan moeten bellen bij zo iemand. In de buurt zijn meldingen gedaan, want hij stond gewapend in zijn tuin. De politie is binnengetreden. Meneer was zwaar onder invloed. Maar de wapenvondst was niet genoeg om meneer vast te houden. De dag erna mocht hij naar huis.

Voor de wapens kwam uiteindelijk een strafbeschikking. Strafrechtelijk konden we niks: Er was geen mogelijkheid om betrokkene in bewaring te stellen. We konden ook geen verplichte zorg opleggen, want betrokkene was in een gesprek handelings- en wilsbekwaam gebleken. Zorginstellingen vragen waarom het OM niet wat met de wapens kan. De woningstichting vindt dat men geen wapens in huis mag hebben, maar de Wet wapens en munitie definieert dit niet of onvoldoende als wapens. In een casusoverleg is gedeeld dat meneer boobytraps in huis heeft aangebracht. Maar dat mag je wegens privacy niet gebruiken om bijvoorbeeld huisuitzetting mogelijk te maken.

Nog een voorbeeld. Wat persoonlijker. Een tijd terug ben ik bestolen. Kleding, fiets en nog wat spullen die snel te verhandelen zijn. Ik bel met de politie toch nog een voordeel, want in dit ambt hoef je geen drie weken te wachten voor je aangifte kunt doen…

Nu woonde ik tussen twee asielzoekerscentra in. En we weten wat voor waar daar soms wordt aangetroffen. Ik zeg dit niet om te stereotyperen, dit gaat weer om ongure types die het perspectief voor anderen stuk maken. Goed. Politie gaat daar kijken. Bingo. De politie neemt het spul mee. Ik identificeer het: in sommige kleren staat mijn naam. De fiets is een bijzonder exemplaar waar ik specifieke kenmerken van op kan noemen. Uiteraard krijg ik de spullen… niet mee. De dienstdoende agent is een halve dag rapport aan het maken.  Voor hem gunstig, want het is zondag, dus het telt dubbel.

Uiteraard crasht de computer en mag hij de dag erna nog een keer. We kijken naar de goederen. Ik mis schoenen. Hij zegt met een zucht: die lopen allang in Parijs meneer Schuiling want zo werkt het bij die jongens. Twee weken later geeft een Officier van Justitie het spul vrij. Ik mag driehonderd kilometer rijden om ze op te halen. Ik kon nog schadevergoeding eisen…tja….  Ik wou de bureaucratie maar niet verder belasten.

Een derde voorbeeld. In onze gemeente zien we steeds jongere kinderen in jeugdbendes opereren. Soms pas acht jaar oud. En vaak hebben ze dan al wapens op zak. [11] Dealers verleiden jongeren  met een laag opleidingsniveau of een gedragsstoornis door merkkleding en drugs ter beschikking te stellen. Dat doen ze steeds vaker online.

Ze spelen gewoon in op de lage straffen in het jeugdstrafrecht. Jongeren zien met eigen ogen dat een categorie arrestanten wel erg snel weer terugkeert op straat. We proberen hier op wijkniveau dicht op te zitten, maar lopen op deze manier voortdurend achter de feiten aan.

Tot slot nog een laatste ergernis die ik wil delen. Namelijk de trend om mensen publiekelijk te beschuldigen, in een samenleving waar ‘onschuldig tot het tegendeel bewezen is’ alleen nog op papier bestaat. De guillotines op de social media vallen vaak direct naar beneden, en als na maanden of jaren de beschuldiging weerlegd is, gaan die valbijlen zelden weer omhoog. Je moet zo langzamerhand wel een beetje gek zijn om nog een publieke functie te willen bekleden.

Het zijn voorbeelden waar ik als bestuurder tegen de grenzen van wat de wet vermag aanloop. Waar ik in samenspraak met u of met de wetgever, niet tot een oplossing kan komen. Waar een oplossing soms wel binnen handbereik ligt, maar het handelen belemmerd wordt door regeltjesdenken.

Ik heb nog wel meer voorbeelden beschikbaar, als u wilt, maar ik voel ook de behoefte om aandacht te hebben voor wat we kunnen doen. En omdat al het goede in drieën komt, heb ik in ieder geval vier voorstellen. Ik vrees dat ik hier niet in alle gevallen zo concreet kan worden als ik zou willen, maar ik zal er het beste van maken. En Tjeenk Willink kan me hier weinig maken, want een deel van deze suggesties zijn door hem geïnspireerd. [12]

In de eerste plaats wil ik u oproepen de regie over uw domein terug te nemen. Als de rechtspraak weer gereorganiseerd moet, wees dan alert dat de inhoud leidend is en niet de organisatie. Weet waartoe u op aarde bent, en verdedig dat met alles wat tot uw beschikking staat.Het belang van uw werk is niet te vatten in een excelsheet. Laat dat ook niet gebeuren.

In de tweede plaats geldt voor alle machten in de trias politica dat we wel wat meer moeite mogen doen om belangstelling te hebben voor elkanders werk. Om contact te houden, om van elkaar te willen leren. We vervullen allemaal onze eigen rol, en die rol valt zelden te kwantificeren. Dat betekent dat we met elkaar in gesprek moeten over moraal, over normen en waarden, over wat het betekent om ons werk niet alleen goed te doen, maar ook wat het bekent om het goede te doen.

Het derde is dat ik u wil aansporen alert te zijn wanneer het recht ingezet wordt als beleidsinstrument. Vaak eenvoudig te herkennen als wetgeving gepresenteerd wordt met een zweem van daadkrachtig bestuur. Dat is niet waar de rechtspraak voor bedoeld is.

En tot slot, wil ik voorstellen dat we kijken naar de curricula. Want waarom zijn rechtsfilosofie, rechtssociologie, rechtsgeschiedenis en zelfs het staatsrecht gemarginaliseerd? Ongetwijfeld omdat ze niet ‘rendabel’ zijn, maar van het wegbezuinigen van onze waarden, normen en tradities, plukken we nu de wrange vruchten. Ik vrees dat het een generatie zal duren om dat weer op te bouwen.

“DIT IS NIET ZOALS HET HOORT”. (..) Riep de man van de gemeente. “Dit is geen huis meer! Het is niet gebouwd volgens de bouwregels. Dit lijkt meer op een héél groot… hart?” Wat is er mis met een groot hart, vraagt de vrouw. “In een groot hart is altijd wel een plekje vrij”. “Echt waar?” Zei de man. “Is er dan misschien nog plek voor mij?” Niet veel later zat hij te huilen, bij de vrouw op schoot. “Ik ben zo alleen”. De ambtenaar die niemand had, bleef ook wonen in het grote hart. [13] En nooit weer kwam er iemand klagen over de regels.

Dank u wel.

  1. Herman Tjeenk Willink, Het Tij Tegen. De democratische rechtsorde als fundament (Prometheus 2023), blz. 161.
  2. Ibidem
  3. Yvonne Jagtenberg, Mijn huis is jouw huis, (2023)
  4. Herman Tjeenk Willink, Tot zover ben ik gekomen, Herman Tjeenk Willink-lezing 2022: https://www.raadvanstate.nl/publish/library/13/bundel_herman_tjeenk_willink-lezing.pdfexterne-link-icoon
  5. Vgl. Tjeenk Willink, Het Tij Tegen, blz. 57 e.v.
  6. Ibidem.
  7. https://www.advocatenorde.nl/nieuws/verkiezingsprogrammas-op-gespannen-voet-met-de-rechtsstaatexterne-link-icoon
  8. https://www.platform-investico.nl/onderzoeken/helft-van-de-rechters-en-officieren-van-justitie-bedreigdexterne-link-icoon
  9. Vrij naar Bas Heijne, https://www.nrc.nl/nieuws/2022/09/09/al-die-verdachtmakingen-bedreigen-de-democratie-a4141347externe-link-icoon
  10. https://www.binnenlandsbestuur.nl/bestuur-en-organisatie/het-niet-te-laat-maar-we-kunnen-niet-zo-doorgaanexterne-link-icoon
  11. Edward van der Torre en Pieter Tops, Groningse praktijken. Een analyse van (de gemeentelijke aanpak van) ondermijning in de gemeente Groningen, https://gemeenteraad.groningen.nl/Documenten/Bijlage-Onderzoeksrapport-Groningse-praktijken-Onderzoeksrapport.pdfexterne-link-icoon .
  12. Deze suggesties zijn grotendeels ontleend aan Tjeenk Willink, Het Tij Tegen.
  13. Jagtenberg, Mijn huis is jouw huis.

Ja we hopen nog steeds
dat we ergens vanuit het voorland van onze kinderen
op deze dagen kunnen terugkijken en zeggen;
“toen veranderde alles.”[1]

Deze schiere regels dichtte stadsdichter Myron Hamming bij Nij Begun. Ik zie dat sommige mensen wat glazig kijken… Nij Begun is het antwoord van de regering op de parlementaire enquête over de gaswinning. Die enquête waaruit bleek dat politieke spelletjes en financieel gewin voorrang kregen boven wat goed was voor Groningers.

Nij Begun moet Groningen erkenning, herstel en perspectief bieden. En al is het plan niet perfect, ik meen toch dat wat we nu aan het doen zijn zinvol is - zelfs al zal niet alles vanzelf in orde komen.[2] En ik geloof zelfs dat er een moment gaat komen, waarop we de boosheid, de wanhoop en de teleurstelling achter ons kunnen laten.

Ik zeg dat niet zo maar. Ik zeg dat, omdat ik de afgelopen maanden ook heb gezien hoe het wel kan. Bijvoorbeeld het VNG-congres in juni, het grootste congres in Nederland. Duizenden bestuurders uit alle gemeenten van Nederland kwamen daarvoor naar Groningen. Ze kwamen hier naartoe met vooroordelen, ik hoef u niet te vertellen welke, maar ik verzeker u, dat ze allemaal vertrokken zijn als ambassadeurs voor Groningen. En voor de eierbal.

Of denk aan Wind Meets Gas. Een paar weken geleden kwamen de ambassadeurs van Denemarken, Duitsland, Noorwegen, Zweden, Finland, maar ook van Estland en Schotland,  naar Groningen voor dit congres over waterstof.  Dat is de schaal waarop we opereren. De landen rond de Noordzee vormen steeds meer één waterstofregio. En ze weten dat Groningen een sleutelspeler is.

Dáárom heeft wethouder Broeksma vanochtend in Perth een handtekening gezet onder een uniek samenwerkingsverband: World Energy Cities Partnership. Waarin per land maximaal 1 stad werkt aan kennisoverdracht en samenwerking overheid – bedrijfsleven - kennisinstellingen.

Als we zo blijven samen werken, en dat ook laten zien, dan kantelt de toekomst langzaam maar zeker onze kant op. De komende jaren gaan we die kanteling volgen, in de “Staat van Groningen”. Een conferentie, waar Rijk en regio spreken over de voortgang van Nij Begun. Komend voorjaar is dat voor het eerst.

Ik wil niet wachten tot dan. Vorig jaar heb ik jullie immers verteld wat er volgens mij allemaal moet gebeuren. Ik twijfel er geen seconde aan dat jullie je dat heel precies herinneren. maar er waren natuurlijk ook een aantal mensen niet, dus voor hen zal ik kort herhalen wat ik toen heb gezegd. Ik heb gepleit voor meer vertrouwen en minder bureaucratie; voor het bewaken van ons karakteristieke erfgoed en onze dorpsgezichten;    voor een rol voor Groningen in de grote omwentelingen van onze tijd; voor het bekijken van problemen in samenhang en voor grenzenloos denken.

De vraag is nu natuurlijk of er een beetje naar mij geluisterd is. Onze belangrijkste eis was dat het Rijk voor herstel en versterken zou doen wat nodig was. Daarom staat er nu zwart-op-wit in de tekst, dat we dit ‘koste wat het kost’ gaan regelen. Zo kunnen we ook sneller en soepeler schade afhandelen. Denk aan de 60.000 euro zonder onderzoek naar de schadeoorzaak.

Toch ben ik er niet helemaal gerust op dat het goedkomt. Als je vanaf het Reitdiep naar het Lauwersmeer vaart, en je kijkt naar rechts, dan zie je een typisch Gronings landschap: een beetje ruige natuur met polders, kwelders en bossen. Kijk je naar links, dan zie je tot aan Aduarderzijl een veld zo straks als een biljartlaken.

Ik zie hoe gemeenten soms zich min of meer gedwongen voelen, om landschappen te verminken met grote grijze dozen, terwijl karakteristieke boerenplaatsen zonder slag of stoot verloren gaan.

Gedwongen, ook omdat de regering van alles eist van gemeenten, maar ondertussen de geldkraan dichtdraait. Gemeenten moeten zorgen dat jongeren veilig kunnen opgroeien, dat kwetsbare mensen hulp in het huishouden krijgen, dat arme mensen niet omvallen, maar ook dat de energietransitie in wijken en dorpen slaagt, dat er genoeg woningen komen, dat onze stad en onze dorpen fijne plekken zijn.

En toch wil het Rijk drie miljard euro korten op de gemeenten. Als de nieuwe regering niks doet, gaan er straks heel wat gemeenten omvallen. Zeven op de tien krijgen dan de begroting niet meer rond. Dat is nog nooit eerder gebeurd.

En ondertussen komen de waarschuwingen van alle kanten. De politie is druk met verwarde mensen van straat te halen, maar heeft nauwelijks nog capaciteit om de georganiseerde misdaad te bestrijden. Rechters en officieren voelen zich niet meer veilig, en spreken van een strijd van waterpistolen tegen automatische wapens.[3]

Of denk aan wat de dijkgraaf onlangs nog schreef: veilig leven met water is niet meer vanzelfsprekend.[4] Extreme neerslag afgewisseld met extreme droogte en een stijgende zeespiegel zorgen ervoor dat onze boeren zichzelf opnieuw uit moeten vinden, dat onze dorpen en steden te heet worden, en dat onze huizen straks kunnen gaan verzakken, als ze niet al onder water komen te staan.

We hebben dus een enorme opgave in de regio, maar met Nij Begun ook een natuurlijk moment, om nu in samenhang landschap, erfgoed en economie te bekijken. Om te gaan voor kwaliteit. Om aan de lange termijn te denken en daar ook naar te handelen.

Met Nij Begun krijgen we straks ook geld en ruimte om met waterstof de energietransitie te laten lukken, om meer medisch specialisten naar Groningen te halen en om te investeren in onderzoek naar gezond ouder worden. Ook komt er geld om onze boeren perspectief te bieden.

We kunnen straks geld investeren in het verbeteren van de gezondheid van Groningers, en het versterken van de leefbaarheid en sociale cohesie. Met de sociale agenda moeten we  de volgende generatie perspectief bieden, en mensen helpen om aan werk of uit armoede te komen.

We gaan campussen in de regio bouwen of uitbouwen, om onze economie structureel sterker te maken. Denk bijvoorbeeld aan Makeport Mercurius in Stadskanaal, aan Campus Eemsdelta waar in verbinding met de Eemshaven gewerkt wordt aan groene chemie, wind op zee en een circulaire toekomst. Of aan de duurzaamheidscampus die op de Suikerzijde komt. Of aan de nieuwe IT Hub in het oude Niemeyer gebouw. We gaan natuurlijk niet alleen maar nieuwe dingen doen. We blijven werken aan initiatieven die u al kent, zoals de Health Campus bij het UMCG, en natuurlijk de Campus Groningen  die eerder al erkend is als campus van nationaal belang.

We investeren 50 miljoen euro in deze plekken waar studenten, onderzoekers, ondernemers en overheden samen en in samenhang problemen oplossen. En we verbinden deze plekken aan elkaar, zodat er echt een ecosysteem voor innovatie en onderwijs ontstaat. Mensen zeggen wel eens tegen mij: “maar wij hebben hier alleen maar mkb”. Maar die bedienen we juist met die campussen: Ze kunnen er blijven leren en vernieuwen en goed personeel vandaan halen.

Het gaat al met al om grote bedragen die onze kant op komen, en het gaat ook over een lange periode: 30 jaar. Even voor jullie beeld, als dit programma is afgelopen, en Mark Rutte, Hans Vijlbrief en Johan Remkes terugblikken in een aflevering van Andere Tijden, zijn ze respectievelijk 86, 90 en nog steeds 21 jaar. Denk maar eens aan dertig jaar geleden… Dan hebben we het over tamagotchi’s, over streepjesbehang en over grenen meubels...

En niets zo vluchtig als de politiek. De afgelopen dertig jaar hadden we 11 kabinetten en vier minister-presidenten.[5]

Wij en de Groningers die na ons komen moeten zorgen dat de belofte om Groningen een generatie lang te steunen wordt nagekomen.

Uiteindelijk gaat het erom, dat we het goede doen voor de Groningers. En daarvoor moeten we zoeken naar een nieuw evenwicht, naar nieuw vertrouwen. Dat vereist in de eerste plaats een andere houding. Van het Rijk, maar ook van onszelf.

Een houding, die eruit bestaat dat we er niet van uitgaan dat zaken zich wel in de goede richting ontwikkelen. We moeten ons met de wereld en wat daarin gebeurt bemoeien, zodat we zorgen dat we de goede kant op gaan.

En met “we”, bedoel ik ook jullie. En nu roept er vast iemand dat we de wereld niet zomaar kunnen veranderen. Dat zal. Maar we kunnen wel verschil maken in wat op ons pad komt.[6]

Het makkelijkste is om de komende dertig jaar rustig af te wachten.[7] Maar afwachten is een luxe voor mensen die geen misstanden hoeven te herstellen die er niks van merken als verandering uitblijft. Die houding brengt de wereld niet vooruit.

Ik voel een verantwoordelijkheid om de wereld wel vooruit te brengen. En ik hoop jullie ook. Om al die jonge mensen in onze regio een perspectief te bieden. Want dertig jaar, dat is lang. Dat gaat over hun opleidingen, hun banen, hun huizen,  hun bibliotheken, speeltuinen en zwembaden, en vooral ook over hun kinderen waar ze zich nu misschien nog niet eens een voorstelling van kunnen maken.

Wij, overheid, en ook jullie, burgers, hebben gezamenlijk de verantwoordelijkheid om er wat van te maken. Ik noem jullie met opzet burgers. Ik mag dat niet zeggen, want het zijn tegenwoordig inwoners. En daarvoor waren het klanten. Ik vind dat niks.Want er is een reden dat we geen klantschap of inwonerschap hebben, maar wel burgerschap.

Dat veronderstelt rechten en plichten. Het veronderstelt een wederkerige relatie en een verantwoordelijkheid voor en naar elkaar. De overheid kan middelen beschikbaar maken, voorwaarden scheppen, het zijn burgers die er wat van moeten maken. Samen zijn we verantwoordelijk voor wat er tot stand komt, maar ook voor welke sfeer in onze samenleving heerst. Of er onderling vertrouwen is, hoe onze politiek functioneert.

Vorige week nog, berichtte het Sociaal Cultureel Planbureau dat Nederlanders het niet-functioneren van politiek en bestuur het belangrijkste maatschappelijke probleem vinden. Belangijker dan zorgen over klimaat, inkomen of stikstof.

Het vertrouwen in de politiek bevindt zich op een dieptepunt. De belangrijkste reden daarvoor is dat mensen een opeenstapeling van problemen zien en vinden dat de politiek die niet oplost.[8] En lees dan eens de brieven die vertrekkende Kamerleden schreven. Je wordt er verdrietig van. Ze zeggen het niet altijd met zoveel woorden, maar eigenlijk staat er dat je gek bent als je nog de Kamer ingaat, zeker als vrouw, zoveel drek krijg je over je heen,  zoveel tegenstand ondervind je,  zo weinig bereidheid om samen te werken.

Het zijn echt niet alleen idioten achter een toetsenbord die te keer gaan. Hoe praten wij zelf over onze bestuurders en politici? Voeden wij hen wel met wat ze moeten weten om goed te kunnen opereren? Spreken we hen en elkaar aan op gedrag, of gooien we er meteen een donderwolk scheldwoorden uit?

Het is te eenzijdig om politiek de schuld te geven, om de overheid als enige probleemoplosser te zien. De samenleving overkomt ons niet. Toch besef ik ook dat de overheid echt wel beter werk kan leveren. Ik merk ook dat we te veel ruimte dichtregelen. Alles wordt gejuridiseerd. Ik heb daar zelf in mijn werk ook last van.

De overheid moet dus ook anders gaan werken. Bert Marseille, hoogleraar bestuurskunde aan de RUG heeft daar wel aardige ideeën over.[9] Hij zegt dat overheden en ambtenaren het zijn verleerd om dienstbaar te zijn naar de burger.

Daarom ontwikkelde hij het “Handvest overheid-burger”. Met uitvoerbare voorstellen over duidelijke taal, snelle besluitvorming en persoonlijk contact. Heel vanzelfsprekend en toch doen we het te weinig. Marseille vertelt er ook bij dat juristen meestal direct terugduwen als ze hem horen. Die zijn bang dat we verwachtingen niet waar kunnen maken, of god verhoede, voor precedentwerking. Er schijnen zelfs ambtenaren te zijn, die niet durven te bellen met burgers.

Eigenlijk is zijn voorstel heel simpel, hij zegt: “als je met je buurman moet overleggen over de schutting, dan stop je ook geen brief in de brievenbus. Je belt even aan om erover te praten in het vertrouwen dat je er wel uitkomt. Zo zou de overheid ook met burgers om moeten gaan.”

We hoeven geen vrienden te zijn. Maar goede buren, is toch het minste wat we van elkaar mogen verwachten. Goede buren vergeven elkaar ook als het geluid een keer te hard heeft gestaan. Houden een oogje in het zeil en zorgen samen dat de buurt er netjes uitziet.

Het zou me een lief ding waard zijn, als we er met zijn allen aan werken, om dit nieuwe begin aan te grijpen om ook zo weer met elkaar om te gaan. Om ons samen met de wereld te bemoeien, zodat die de kant op draait die we willen. Zodat de generaties na ons terugkijken op deze jaren en later zeggen, niemand had het verwacht, maar ja, toen is alles veranderd.

Dank jullie wel.

[1] Myron Hamming, Als hopen, hunkeren wordt (*introtekst Nij Begun).

[2] Vgl. Václav Havel: “Het is niet de overtuiging dat iets in orde zal komen, maar de zekerheid dat iets zinvol is, hoe het ook afloopt.”

[3] https://www.platform-investico.nl/onderzoeken/helft-van-de-rechters-en-officieren-van-justitie-bedreigdexterne-link-icoon

[4] dvhn.nl/groningen/Dijkgraaf-Roeland-van-der-Schaaf-Veilig-leven-met-water-niet-meer-vanzelfsprekend-28687790.htmlexterne-link-icoon

[5] Lubbers III, Kok I-II, Balkenende I-IV, Rutte I-IV.

[6] Ontleend aan Rabbijn Marianne van Praag: volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/ik-heb-geleerd-dat-ik-zelf-de-geschiedenis-ben~b2e6dbc6/externe-link-icoon

[7] Vrij naar. Remieg Aerts, De waan zachtjes hoofdschuddend uitzitten, Groene Amsterdammer, groene.nl/artikel/de-waan-zachtjes-hoofdschuddend-uitzitten-2023-02-15?utm_campaign=website&utm_medium=owned_social&utm_source=linkedinexterne-link-icoon

[8] volkskrant.nl/politiek/nederlanders-hebben-een-scala-aan-zorgen-disfunctionerende-overheid-grootste-probleem~b6200ff9/externe-link-icoon

[9] Vgl. binnenlandsbestuur.nl/bestuur-en-organisatie/handvest-overheid-burger-legt-het-ambtenaren-dienstbaarheidsbeginsel-uitexterne-link-icoon

Goedenavond,

Morgen is het 160 jaar geleden dat er ’s ochtends vroeg 21 kanonschoten klonken in Paramaribo. Mensen vielen uit blijdschap met opgeheven armen op hun knieën en dankten God.[1]

Want het bulderen van de kanonnen van Fort Zeelandia bevestigde het formele einde van de slavernij in het Koninkrijk der Nederlanden.[2] Het einde van dat onmenselijke systeem dat mannen, vrouwen en kinderen hun meest basale rechten en alle menselijke waardigheid ontnam.

Dat moment moet gevoeld hebben als “een vreugdevolle ochtend die de lange nacht van hun gevangenschap beëindigde”.[3]Maar de vreugde en de vrijheid bleken bitterzoet. Want de voormalig tot slaaf gemaakten moesten nog tien jaar op de plantages blijven werken. De rest van hun leven moesten ze belasting betalen omdat ze vrijgemaakt waren. En een schadeloosstelling? De Tweede Kamer eiste een vergoeding van 300 gulden voor elke tot slaafgemaakte, maar dan wel voor “de ongelukkige eigenaren,  die zich toch al zoo vele offers moesten getroosten”.[4]

Dat na bijna driehonderd jaar slavernij Nederland uit puur eigen belang en winstbejag zo traineerde en zo treuzelde om het goede te doen, laat zien hoe weinig vanzelfsprekend het einde van de slavernij was. Het laat zien dat wetten wel verandering kunnen bewerkstelligen, maar dat ze niet per definitie ook beschaving afdwingen.[5] Het laat zien dat de strijd om gelijkwaardigheid, rechtvaardigheid en menselijkheid, een strijd bergop is. Dat nog steeds is.

Want zo ging het in de jaren, de decennia, de anderhalve eeuw daarna zo vaak: alsof tot slaaf gemaakten en hun nazaten het moeten verdienen om vrij te zijn; alsof ze dezelfde rechten en vrijheden steeds maar weer moeten bevechten; alsof hun recht op leven, vrijheid en veiligheid minder zwaar weegt dan dat van anderen.[6]

Het is onverteerbaar dat vijf generaties later nog zoveel mensen in onze gemeenschap, ook in Groningen, anders behandeld worden, anders beoordeeld, anders bekeken.

Dat de ongelijke verdeling van macht en machteloosheid, van rijkdom en armoede, van erbij horen en buitengesloten worden, nog steeds voelbaar en merkbaar is.

Daarom is het zo belangrijk dat we niet alleen het breken van ketenen vieren, maar ook het slavernijverleden herdenken.

Een verleden dat we niet altijd hebben willen zien of erkennen. Een verleden waarin mannen, vrouwen en kinderen geroofd werden om als vee verkocht te worden aan de hoogste bieder. Waarin ze verscheept werden in snikhete en te kleine ruimen, waardoor velen de overtocht niet overleefden. En wie het wel redde, stond een leven van dwangarbeid, zweepslagen en uitzichtloosheid te wachten.

Al dit door hebzucht gedreven genocidale geweld heeft levens, gemeenschappen en woongebieden vernietigd; het heeft tradities, talen en natuurlijke rijkdom weggevaagd, [7] het heeft tot slaaf gemaakten hun plek in de geschiedenis ontnomen.

Geschiedenis is altijd het verhaal van de overwinnaars geweest. De stemmen van slachtoffers zijn zelden gehoord. Hun verhalen ook vertellen, is een stap naar het herstellen van historisch onrecht.

Dat die stemmen gehoord worden is nog steeds niet vanzelfsprekend. Dat hebben wereldwijde protestbewegingen de laatste jaren laten zien. Als er aandacht gevraagd wordt voor misstanden in onze tijd, is de neiging vaak om racisme en discriminatie weg te wimpelen als iets van nare mensen met gebrek aan fatsoen. De demonstraties hebben ons gedwongen om na te denken over onze gewoonten, ideeën en overtuigingen waarvan we dachten dat die gemeenschappelijk waren. Ze hebben zichtbaar en bespreekbaar gemaakt, wat dat eerder niet was.[8]

Het is verleidelijk – ik merk dat ook bij mezelf – om als een soort van verweer te wijzen op de vooruitgang die geboekt is. Dat het toch de goede kant op gaat. Totdat ik iemand hoorde zeggen, dat witte mensen de neiging hebben om te kijken en te zien hoe ver nazaten al gekomen zijn; maar dat nazaten er dagelijks aan worden herinnerd hoe ver ze nog moeten gaan.

Nog steeds roept elke stap vooruit weerstand op. Nog steeds is het een strijd bergop om een gemeenschappelijke en gelijkwaardige toekomst te realiseren. Herdenken is maar één deel van dat proces om samen verder te kunnen.

U weet dat de wethouder in Groningen heeft toegezegd dat er excuses komen. Excuses voor de rol die Groningse bestuurders in de slavernij hebben gespeeld.We willen dat doen op een goed en passend moment, in overleg met de nazaten.

Omdat er nu nog onbeantwoorde vragen zijn, nog onvoltooide herdenkingsplaatsen, nog onafgeronde gesprekken, vraag ik van u het onmogelijke: nog meer geduld, maar wel met de zekerheid dat er excuses komen.

Deze herdenking en de excuses die we in samenspraak met nazaten vorm geven zijn een eerste stap naar meer kennis en inzicht, naar meer begrip en betere gesprekken, naar een collectief besef van wat er is gebeurd  en welke sporen dat nu nog nalaat.

We hebben de plicht om het verleden onder ogen te komen, om het ongenoemde te benoemen.

Want als we niet willen zien wat zich heeft voorgedaan, werpen we blokkades op in het heden en maken we de wond alleen maar dieper. Herdenken en excuses hebben evenwel alleen zin als ze voelbare verandering tot stand brengen. Als we er in slagen om ons gedrag en onze vooroordelen te veranderen, als het ons lukt om de pijn en het verdriet van de ander in te voelen, als we als gemeenschap doen wat nodig is, om een gezamenlijke weg vooruit te vinden.

De afrekening met het verleden voltrekt zich zelden in een rechte lijn, vooruitgang is altijd onvolledig en gebrekkig, maar ik ben er van overtuigd dat we samen een weg kunnen bereiden naar meer bewustwording, erkenning en begrip; naar waarheid en waardigheid, naar een toekomst waarin we de ketenen van het verleden definitief hebben verbroken.

Dank u wel.

[1] Vgl.: Patricia D. Gomes, “Afschaffing van de slavernij? In Suriname ging het nog tien jaar voortexterne-link-icoon” , De Correspondent, 30 oktober 2017.

[2] In Suriname ging het om zo’n 33.000 tot slaaf gemaakten die de vrijheid kregen. In het Caribisch deel van het Koninkrijk ging het zo’n 12.000 tot slaaf gemaakten.

[3] Martin Luther King, I have a dream, 1963: This momentous decree came as a great beacon light of hope to millions of Negro slaves who had been seared in the flames of withering injustice. It came as a joyous daybreak to end the long night of their captivity.

[4] Geciteerd in: Rutger Bregman, De vele nederlagen van de antislavernijbeweging en wat we daar vandaag nog van kunnen lerenexterne-link-icoon, De Correspondent, 2 april 2022.

[5] Vrij naar Henk Woldring, hoogleraar en oud-CDA-senator (“Beschaving dwing je niet af met wetsartikelen”).

[6] Vgl. Artikel 1, 2 en 3 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, 1948. (Artikel 4 verbiedt slavernij).

[7] Marjolijn van Heemstra, Wat is ruimte waard , 2023, blz. 41.

[8] Vgl.: Thijs Lijster, Wat we gemeen hebben, 2022, blz. 226.

Beste mensen,

Deze maand zestig jaar geleden, stuurde de overheid 200 gehelmde en gewapende politiemensen naar Hollandscheveld, vlakbij Hoogeveen.
Daar hadden duizenden zogenaamde “Vrije Boeren” zich verzameld. Zij waren woest, omdat drie boerengezinnen uit hun boerderijen dreigden te worden gezet. Er ontstonden rellen.

De politie gebruikte traangas en wapenstokken om mensen weg te jagen, maar kon niet voorkomen dat één van de boerderijen in vlammen opging. De boeren kregen steun van een rechtse krant – en hun leider, Hendrik Koekoek, won aan bekendheid.

In 1963 leidde hij zijn Boerenpartij naar 3 zetels in de Tweede Kamer. Koekoek, die uitgroeide tot een soort cultheld, was al snel veel meer dan alleen de stem van het ontevreden platteland. Hij wist ook de proteststem in de steden aan zich binden.

In de Kamer sprak hij met een dikke Drentse tongval. Koekoek werd bekend om uitspraken als “Ik krijg nooit geen beurt!” en “ik weet niet waar het over gaat, maar ik ben tegen!”

Maar, hij was zeker niet de enige in die tijd die de kloof tussen stad en platteland, tussen politiek en burger, inzet van politieke strijd maakte.
In diezelfde periode wilde D66 het bestel opblazen. Nieuw Links pleitte binnen de Partij van de Arbeid voor een verkleining van de kloof tussen burger en politiek. Zo is “de kloof” de afgelopen decennia in talloze gedaanten voorbij gekomen. Soms als kloof, dan weer als legitimiteitscrisis (Deetman, 1990) of als verweesde samenleving (Fortuyn, 2002).

“De kloof” vond ook zijn weg naar het bestuur. Zo had het eerste kabinet Kok in 1994 als doel ‘de afstand tussen burgers en bestuur te verkleinen’. Het coalitieakkoord van Rutte-IV begint met de wens om het vertrouwen tussen burgers en overheid te herstellen en de overheid dichterbij te brengen.

Wie de parlementaire geschiedenis bestudeert, zal zeker nog veel meer kloven vinden.

Onwillekeurig moest ik bij dit alles denken aan de uitspraak van detective Rust Cohle in de hitserie True Detective: Time is a flat circle. Everything we have done or will do we will do over and over and over again — forever.

Het is in ieder geval goed om vast te stellen dat het klagen over de democratie waarschijnlijk zo oud is als de democratie zelf. Toch herhaalt de geschiedenis zich nooit op precies dezelfde manier. We mogen dan ook niet gemakzuchtig achteroverleunen, ‘daar gaan we weer’ roepen en weer verder gaan met waar we mee bezig waren. We hebben een plicht om te onderzoeken of de kloven van onze tijd echt zijn en wat we dan te doen hebben.

Ik spreek bewust over ‘kloven’ en over ‘of ze echt zijn’. Want het voorgaande maakt ook duidelijk dat er misschien wel veel gesproken wordt over een kloof, maar wat we precies verstaan onder die kloof, hangt nogal af van wie je het vraagt.

Zo kan het gaan over de kloof tussen burgers en politici, tussen stad en platteland, tussen Randstad en periferie, tussen academisch en praktisch opgeleid, tussen progressief en conservatief, tussen vermogend en arm…

Er zijn mensen die zeggen dat de kloof echt is, anderen dat ze verzonnen wordt voor politiek gewin. Er zijn mensen die zeggen dat de kloof tussen stad en platteland loopt, anderen dat het gaat om opleiding en inkomen. Er zijn mensen die zeggen dat de kloof dicht moet, anderen dat de kloof juist groter moet.

Wat kunnen en moeten we daar nu mee? Vooropgesteld, ik kan jullie geen definitief antwoord geven op de vraag welke kloven er wel en niet zijn, welke wel en niet overbrugd moeten worden en hoe dan.

Dat weerhoudt mij er natuurlijk niet van om een poging te doen om op zijn minst wel een begin van een antwoord te formuleren. Ik voel namelijk wel de noodzaak om dat te proberen. Omdat ik in mijn werk steeds vaker zie dat groepen in de samenleving zo ver uit elkaar dreigen te raken dat we ze nooit meer bij elkaar kunnen krijgen.

Dan maakt het niet zoveel uit of die kloof echt bestaat of door opportunisten of algoritmen in de hoofden van mensen geprent wordt. Zodra de kloof zich manifesteert in onze houding, in ons gedrag ten opzichte van anderen, en in onze bereidheid om samen te leven met anderen, is ze wat mij betreft echt – en hebben we ook wat te doen. Maar daar over straks meer.

Eerst terug naar de kloven in onze eigen tijd. De afgelopen jaren is het vooral veel gegaan over de kloof tussen stad en platteland. Dat kwam vooral tot uitdrukking in de stikstofdiscussie, maar was natuurlijk al eerder zichtbaar, bijvoorbeeld in de discussie over Zwarte Piet.

Wat stikstof betreft, kennen jullie vast de recente geschiedenis: Boeren uitten hun onvrede over het stikstofbeleid en parkeerden hun tractors in het provinciehuis in Groningen en op andere plekken waar doorgaans geen tractors mogen komen.

Inmiddels stelt Nieuwe Oogst, de krant van LTO, dat nog maar 6% van de boeren vertrouwen heeft in de politiek, dat de meerderheid van hen de media niet vertrouwt en ruim een derde twijfelt aan de wetenschap. [1]

Omdat de regering en de boeren er niet uit kwamen, werd Johan Remkes in het najaar van 2022 ingevlogen. Hij schreef een rapport. [2] Daarin stond één passage die al snel de aandacht trok. Remkes schreef: "In essentie zie ik dat mensen elkaar de afgelopen jaren steeds minder zijn gaan begrijpen. Zeker in het landelijk gebied wordt ervaren dat het op veel dossiers moet opdraaien voor problemen die vooral de stad ervaart."

Hij staat daarin niet alleen.

Kieskompas vroeg mensen pas geleden om te reageren op de volgende stelling: “Soms lijkt het wel alsof de mening van mensen in de Randstad zwaarder meetelt dan van mensen in de rest van Nederland”. [3]

In negen provincies was meer dan de helft van de mensen het eens met die stelling. In Groningen, Friesland en Drenthe was zelfs meer dan tachtig procent het eens met die stelling.

En de drie provincies waar de minste mensen het eens waren met deze stelling? Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Ook het sociaal-cultureel planbureau concludeerde onlangs dat er in de provincie meer gevoelens zijn van achteruitgang en ervaren machteloosheid. [4]

Het planbureau constateerde ook dat, naarmate je verder buiten de Randstad komt,meer mensen het gevoel hebben dat de landelijke politiek onvoldoende oog heeft voor hun regio.

Alleen, en dat is een belangrijke nuance die het planbureau aanbrengt, als je dat een kloof noemt, wek je eigenlijk de indruk dat een heel gebied hetzelfde voelt.

En dat is natuurlijk niet zo. Veel Randstedelingen hebben een gevoel van onbehagen, en lang niet alle mensen uit de provincie ervaren machteloosheid.

Binnen regio’s bestaan dus grote verschillen. De onderzoekers stellen dat de hoeveelheid onbehangen die iemand ervaart, vooral afhankelijk is van opleidingsniveau en politieke voorkeur, en minder van het gebied waar je woont.

Onderzoekers van de RUG bevestigen dit. Zij stellen zelfs dat de stad en het platteland nog nooit zo op elkaar hebben geleken als nu. “Er is wel een kloof in Nederland”, zo zegt een van de wetenschappers, “maar die loopt tussen mensen die denken invloed te hebben op hun leven en mensen voor wie dat niet geldt.” [5]

Ook sociaal geograaf Josse de Voogd, veel gevraagd analist van verkiezingsuitslagen en auteur van “Atlas van afgehaakt Nederland”, komt tot een soortgelijke conclusie. [6] Hij noemde de recente verkiezingen wel “de doorbraak van de kloof tussen stad en platteland'” [7], maar hij stelt ook dat ‘afhaken’, sterk samenhangt met gestapelde verschillen in opleidingsniveau, inkomen en gezondheid. Als deze verschillen al ruimtelijk tot uitdrukking komen, zich dus vertalen naar stad tegen platteland, dan is dat vooral omdat Nederland relatief veel hoogopgeleiden kent die steeds meer in de stad wonen.

Maar in diezelfde steden zijn in de voorsteden en vinexwijken genoeg proteststemmen te vinden die bevestigen dat de kloof niet alleen tussen boerderij en hippe woonwijken ligt.

De inzichten uit de wetenschap zijn dus ongeveer als volgt samen te vatten: Veel mensen, zeker buiten de randstad, ervaren een kloof die zij zien als één tussen stad en platteland.

Maar het gevoel van onbehagen, van machteloosheid dat daar onder ligt, is eerder een gevolg van verschil in opleiding, inkomen en gezondheid. Die verschillen zijn niet voorbehouden aan een specifiek gebied - en het gevoel van onbehagen vinden we dus ook op veel meer plekken terug dan alleen op het platteland.

Je kunt dus best zeggen dat er een kloof is. Maar het denken in termen van kloven, brengt ook de nodige problemen met zich mee. Zo signaleert hoogleraar bestuurskunde Caspar van den Berg van de RUG , dat wie vindt dat er een kloof is, vaak de bereidheid tot het vinden van oplossingen kwijtraakt: “Wie vindt dat er een kloof is, legt de schuld bij de andere, dominante partij: zíj moeten meer begrip tonen.”

Aan de andere kant, zo zegt Van den Berg ook, “wie vindt dat er absoluut geen kloof is, gaat voorbij aan verschillen die er wel degelijk zijn.” Zo wijst hij op het verdwijnen van voorzieningen en de ongelijke verdeling van financiële middelen vanuit het Rijk.

Ik zie hetzelfde. Een tijdje geleden schreef ik met andere bestuurders een opinieartikel. Daarin schreven we dat in onze Groningse dorpen de levensaders zijn afgeknepen, met het verdwijnen van scholen, bussen en huisartsen. De gezondheid van Groningers nam af en hun kinderen hebben veel minder mogelijkheden dan generatiegenoten die ergens anders opgroeien.

En als je in sommige dorpen in het Ommeland komt, dan kun je dit ook zien. Begrijp me niet verkeerd: ik ben daar op gegroeid, mijn huis staat er. Er is ongelofelijk veel moois: de weidsheid, karakteristieke herenhuizen en boerderijen, prachtige oude en unieke kerken en een bijzonder cultuurlandschap. Er is veel wat de moeite waard is om te behouden.

Maar tegelijkertijd is dat groen niet altijd goed onderhouden, Zijn de luiken van teveel winkelpanden dichtgetimmerd. [8] Of denk aan de meer dan veertig bruggen in Pekela die niet meer open gaan omdat er geen geld is voor onderhoud.

Opnieuw Caspar van den Berg analyseerde deze situatie, samen met onderzoeker Annemarie Kok. [9] Zij komen met een inzicht dat misschien niet wereldschokkend is, maar dat toch niet vaak naar voren wordt gebracht.

De populistische revolte van begin deze eeuw begon in de steden in het centrum van het land, denk bijvoorbeeld aan Fortuyn en Leefbaar Rotterdam, maar verplaatste zich in de decennia daarna naar de randen van het land.

De reactie van politici en bestuurders daarop was nogal dubbelzinnig. Ik citeer Van den Berg en Kok: “De reactie op de Fortuyn-revolte was vooral meeleven met de boze burger, dat geluid overnemen en vertolken. Tegelijkertijd werd Nederland nog steeds bestuurd aan de hand van spreadsheets, waarbij de vraag steeds was: waar kan de overheid een stap terug doen?”

Heel plat geslagen: politici gingen de boze burger naar de mond praten, vaak met een focus op het antimigratie-sentiment in de steden, en in de tussentijd kwijnden de voorzieningen weg aan de randen van Nederland – waarmee de voedingsbodem voor nieuw onbehagen werd gelegd.

Verschillende mensen hebben al gesignaleerd dat dit samenhangt met het rendementsdenken dat dominant is in Nederland.

Ik bewonder daarin vooral de eminente jurist Herman Tjeenk Willink, die eigenlijk al sinds de jaren tachtig waarschuwt voor de gevolgen van deze manier van denken. Hij stelt dat de taal van economen en managers leidend is geworden in Den Haag.

Maar in die economische taal “is geen plek voor de waarden die de kwaliteit van leven en samenleven bepalen; de waarden die de overheid bij haar functioneren in acht moet nemen.” [10]

En in dat denken is het heel logisch dat je geen lege bussen laat rijden, dat ambulance aanrijtijden langer worden in dunbevolkte gebieden en dat bibliotheken, zwembaden en buurthuizen waar weinig mensen komen dicht moeten.

Maar dit noemen we niet voor niets publieke voorzieningen: die zijn voor iedereen, overal, óók als ze niet renderen.

Het zal jullie niet verbazen dat de afstanden tot dit soort voorzieningen het grootst zijn in Friesland, Drenthe, Groningen en Zeeland en dat de afgelopen jaren daar ook nog eens de afstand tot voorzieningen het sterkst toenam.

Het opinieblad De Groene Amsterdammer vroeg zich een paar jaar geleden retorisch af of je een overheid moest zien om haar te kunnen vertrouwen. [11]

Samen met Follow the Money kwamen ze tot de conclusie dat overheidsvoorzieningen al sinds de jaren tachtig afnemen:
“Zo sloten er in de afgelopen 25 jaar 1410 basisscholen, liepen de afstanden tot ziekenhuizen op en halveerde het aantal rechtbanken. Het aantal bibliotheeklocaties kromp in de afgelopen tien jaar met 28 procent.”

De Nederlandse overheid sloop stilletjes de dorpen uit, zo schreven de onderzoeksjournalisten. En daar waar voorzieningen verdwijnen, groeit onbehagen.

Dit is ook waarom we wat mij betreft niet achterover mogen leunen. Doen alsof de proteststem toch elke keer weer in een nieuwe gedaante tot ons zal komen. Want het onbehagen en het gevoel van machteloosheid dat achter die vermeende kloof tussen stad en platteland zit, is een vruchtbare bodem voor wantrouwen en haat. En omdat die bodem gevoed wordt met “aantoonbaar reële onvrede” [12] , kunnen we er dus ook wat aan doen.

Dat bestaat wat mij betreft uit twee delen. Het is, zoals Van den Berg zegt, logisch dat publieke voorzieningen niet helemaal precies gelijk verdeeld zijn over het land, maar je mag wel verwachten dat overal een minimum aanbod is. Al was het maar omdat iedereen belasting betaalt en dus ook mag rekenen op een min of meer gelijk voorzieningenniveau.

Hoe moet dat er uit zien? Van den Berg en Kok pleiten voor een ‘bijdetijds stelsel van generieke voorzieningen’ . Of, concreter: “heropen op grote schaal bibliotheken, met een ontmoetingsfunctie. Investeer in betaalbaar openbaar vervoer, in snel internet en in wijkagenten. Bied in heel het land laagdrempelige basale geestelijke gezondheidszorg aan. Verrijk elke gemeente met bemenste loketten voor hulp bij papierwerk.”

Eerlijk gezegd kan ik hier geen zinnig argument tegen inbrengen, dus het lijkt me zeer verstandig om dit te doen. Maar de voorzieningen zijn maar een kant van het verhaal. De kloof dichten betekent ook dat je landelijke gebieden in staat stelt om hun sterke kanten te ontwikkelen.

Iedereen kent het verhaal van Eindhoven: van gloeilampenfabriek naar ASML, en zoiets zou ook in Groningen kunnen.

Ik denk dat we moeten luisteren naar Prins Constantijn, die Noord-Nederland opriep om ambitieuzer te zijn. We hoeven niet naar de Randstad te kijken, we hebben hier zelf voldoende troeven in de hand.

Groningen heeft in het verleden grote rijkdommen opgeleverd, met graan en aardappelen, met karton, met turf en gas. Die welvaart kwam steeds tot stand door revolutionaire technieken, nieuwe grondstoffen en een goede en fijnmazige infrastructuur. Ook nu kan Groningen een rol spelen in de grote omwentelingen van deze tijd. Ik heb het dan over de transities naar een duurzame energievoorziening, naar innovatieve en natuurvriendelijke landbouw, naar gezond ouder worden en blijven, naar klimaat adaptief bouwen en denken.

Dan moeten we wel flink investeren in onderwijs en wetenschap, in campussen in de hele regio die praktijk en wetenschap bij elkaar brengen. In waterstof en alles wat daarbij hoort.

In het verbinden van Groningen met de rest van Nederland en Europa. Het vraagt net zo goed investeringen in het Groninger landschap, de kusten en de bodem.

We kunnen niet met één gerichte ingreep alles oplossen, want al die ingrepen hangen onderling samen. Maar één ding mogen we daarbij niet vergeten. In het verleden kwamen de winsten van die nieuwe welvaart steeds bij maar weinig mensen terecht.

Als we serieus zijn in het dichten van de kloof, dan moeten we zorgen dat mensen perspectief krijgen, dat hun leefomgeving opknapt in plaats van verslechterd, dat ze profiteren van innovaties en transities, dat ze trots kunnen zijn op waar ze vandaan komen en dat ze weten dat hun kinderen later fijn kunnen wonen en werken op de plek waar hun hart ligt.

Ach, en natuurlijk. Er zullen kloven blijven. Er zullen mensen blijven die menen dat ze de beurt niet krijgen, of per definitie tegen zijn. Dat is ook prima. Zolang we maar zorgen dat we de kloven niet zo groot laten worden dat geen brug ons meer kan verbinden. En misschien vragen jullie je wel af wat je zelf kunt doen. Dat kan; groot en klein.

Je kunt je hard maken voor het openhouden van voorzieningen in je omgeving. Je kunt in gesprek blijven met mensen die totaal anders denken over de wereld dan jij. Je kunt je verzetten tegen het idee dat een vermeende kloof ons doen en laten moet bepalen.

En, als je op een positie komt waar je invloed hebt, is het belangrijk om te blijven luisteren, te beseffen dat je dienstbaar moet zijn. Dat is niet hetzelfde als “u vraagt wij draaien”. Het gaat om een belangenafweging. Een afweging van al die behoeften en wensen. Van mensen, in het hier en nu. Maar vooral ook van wie en wat geen stem hebben: de natuur, het klimaat, de generaties die na ons komen. Ook daar moeten we voor zorgen.

Daarbij kunnen we moed putten uit de bevindingen van socioloog Damon Centola. [13] Hij bestudeerde hoe maatschappelijke veranderingen tot stand komen.

Om zijn boek heel kort samen te vatten: het is ingewikkelder dan we denken. En toch ligt het omslagpunt voor verandering misschien lager dan je zou verwachten. Centola zag dat binnen een groep normen veranderen, als een kwart van die groep zich inzet voor sociale verandering.

Dus ook al is het moeilijk de overtuigingen van mensen te veranderen, geëngageerde minderheden kunnen culturele normen en tradities veranderen. Ik vind dit een veelbelovend perspectief voor een generatie die probeert een veiligere, meer inclusieve en duurzame toekomst tot stand te brengen.

Als er dus een groep is die de kloof kan dichten, dan zijn jullie dat misschien wel zelf.

Dank jullie wel.

  1. dvhn.nl/groningen/Kloof-tussen-stad-en-platteland-bestaat-niet-28208104externe-link-icoon
  2. open.overheid.nl/documentenexterne-link-icoon (pdf)
  3. nos.nl/collectie/13923/artikel/2464118-wantrouwen-in-politiek-grootst-in-zeeland-en-limburgexterne-link-icoon
  4. nos.nl/nieuwsuur/collectie/13923/artikel/2467280-een-kloof-tussen-stad-en-platteland-dat-hangt-ervan-af-aan-wie-je-het-vraagtexterne-link-icoon
  5. dvhn.nl/groningen/Kloof-tussen-stad-en-platteland-bestaat-niet-28208104externe-link-icoon
  6. kennisopenbaarbestuur.nl/documenten/rapporten/2021/12/17/atlas-van-afgehaakt-nederlandexterne-link-icoon
  7. nos.nl/collectie/13923/video/2467674-josse-de-voogd-dit-is-de-doorbraak-van-de-kloof-tussen-stad-en-plattelandexterne-link-icoon
  8. Vgl : groene.nl/artikel/hoe-den-haag-uit-nederland-verdweenexterne-link-icoon
  9. rug.nl/cf/nieuws/newitems/2021/maatschappelijk-onbehagenexterne-link-icoon
  10. raadvanstate.nl/publish/pages/129420/de_herman_tjeenk_willink_lezing_2022externe-link-icoon (pdf)
  11. groene.nl/artikel/hoe-den-haag-uit-nederland-verdweenexterne-link-icoon
  12. nrc.nl/nieuws/2022/09/09/al-die-verdachtmakingen-bedreigen-de-democratieexterne-link-icoon
  13. Damon Centola, Change: How to Make Big Things Happen

Goedenavond,

Vanaf de zomer van 1942 werd het grootste deel van de Joodse Groningers weggevoerd naar plekken waar “de hemel en aarde in brand stonden” , naar plekken “waar het altijd nacht was”.  [1]

Van het rijke en bloeiende Joodse leven in onze gemeente, dat zich vooral afspeelde rond de synagoge in de Folkingestraat en in de Schildersbuurt, was na de oorlog nog maar weinig over.  Van de 2800 Joodse Stadjers, kwamen er 239 terug.

Vandaag herdenken we die ergste misdaad uit de geschiedenis. We herdenken ook het verlies van alle mensen die sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog slachtoffer zijn geworden van oorlogsgeweld. [2]

We herdenken, “om de doden niet alleen te laten”. [3] We herdenken, omdat de levenden een plicht hebben te vervullen. We mogen niet doen alsof het vandaag alleen over het verleden gaat, alsof deze geschiedenis voltooid verleden tijd is. [4] Toch is dat een al te menselijke neiging. Dat was het ook vlak na de oorlog.

Rabijn Soetendorp beschreef hoe de mensen die de kampen overleefden dit ervaarden. Zij keerden in totale ontreddering terug. Op zoek naar beschaving. Maar ze troffen feestende menigten aan, die de oorlog zo snel mogelijk wilden vergeten. Die hun verhalen niet wilden horen. Die hen soms wel kwalijk leken te nemen, dat ze waren teruggekomen. [5] De “onlesbare dorst naar vergeten”  die de overlevenden overal aantroffen, was net zo onverdraaglijk als hun herinneringen. [6]

En het duurde lang voordat wij gingen herinneren, voordat we het verleden toelieten, maar we moesten wel, want het drong zich onontkoombaar aan ons op. [7]

En nu, nu de jaren verstrijken, vervaagt dat verleden weer langzaam en wordt de noodzaak om te herdenken alleen maar groter. Want de vraag hoe we kunnen voorkomen dat dit ooit weer gebeurt, boet niet aan belang in, hoeveel tijd er ook voorbij gaat.

Het antwoord op die vraag is niet eenduidig. Maar het begint er mee, dat we beseffen dat de slachtoffers mannen, vrouwen en kinderen waren die apart zijn gezet, ontmenselijkt, en uiteindelijk vermoord zijn door, maar ook onder de ogen van andere mensen.” [8]

Ook tegenwoordig lijken we wel steeds sneller etiketten op mensen te plakken. [9]  En als dat etiket eenmaal geplakt is, stoppen we met interesse tonen. Dan denken we meteen te weten hoe die persoon denkt en waar die voor staat. Dit is gevaarlijk, het kan verwoestende gevolgen kan hebben.  Het kan mensen van elkaar vervreemden, zelfs al leefden ze jaren naast elkaar. De geschiedenis van het Joodse volk is daar de belangrijkste getuige van.

We mogen daarom niet terugdeinzen voor onze verantwoordelijkheid in en voor de wereld. [10]

Want als we dat wel doen, en ons terugtrekken in onze eigen comfortabele cocons, dan zal een verlies van menselijkheid het gevolg zijn.

Dit is geen taak die we lichtzinnig kunnen of mogen opvatten. We weten dat de mensen die tijdens de oorlog hun leven riskeerden voor anderen, dat deden omdat ze in staat waren om zich te verplaatsen in het leed van een ander. Ze hadden een goed ontwikkeld geweten en voelden mededogen met hun medemensen. [11]

Empathie, medemenselijkheid, mededogen. De aanleg daarvoor kunnen we op scholen en thuis tot bloei brengen, is de hoopvolle boodschap van Rabijn Soetendorp. We kunnen het ons eigen maken, en doorgeven aan de generaties na ons. Zodat voor zo lang we ons maar kunnen voorstellen, kinderen zorgeloos en vrij kunnen spelen, zoals alleen kinderen dat kunnen.

STADSDICHTER MYRON HAMMING:
Voor iets en alles,
voor hetgeen waarvoor wij hun namen
nooit zullen vergeten, in het klein
of zo groots als we maar dromen

in de buurt van je eigen straat, in de stad die je kent
waar de storm naderde, hun route verscholen lag, 

een pad gevreesd door zovelen, waar hoop, niet langer zou vervagen als een droom die overdag steeds verder bij je vandaan glijdt, alsof in dit verhaal de eeuwigheid slechts vijf kalenders duren zou, alsof iedere herinnering naar de schaduwkant van de straat trok, onderdak zocht maar geen schuilplek vond, als zij rustig slapen, omdat ze je beroofde van al jouw nachten

als vrijheid enkel met de zachtste delen van haar handen op je schouders klopt, als ze zegt; “rust hier maar als je moet”

die vrijheid; ik hoop dat we haar steeds een beetje beter begrijpen, dat we kunnen zeggen;

“ze is van niemand, maar behoort ons allemaal toe, evenals haar opdracht, haar noodzaak, bij niemand in het bijzonder ligt, en daarom bij ons allemaal”

we zullen altijd erfgenamen zijn, van alles waarvoor gestreden is, een zorgeloze nacht, een ongedwongen ochtend, een vrij leven, de vrijheid die wij kennen, zegt meer over de ruimte die je voor een ander over hebt, dan over de ruimte die je zelf denkt nodig te hebben 

ik spreek hier vandaag, van een tijd waarin op een gegeven moment één van de grootste wensen die men nog verlangen kon, spelen was, zo vrij als een kind maar spelen kan

waarin niet iedere gedachte één was, om te verdringen,

dat naar de hemel staren nog altijd verlichting zou kunnen brengen, in plaats van de waan van een ultieme vluchtroute

hoe bouw je op, zolang je enkel verdringen wilt?

hoe heb je aandacht, hoe vind je stilte om te luisteren naar de verhalen van een ander, zolang vraagtekens in jouw eigen verhaal aarzelen als grondeloze kwelling, wat vandaag bij ons nog smeulen mag,  in de hoop dat het zij die vochten 

en zij die vielen, iets minder smoren zal.

al branden de beelden nog op onze netvliezen, in naam van de vrede, kunnen wij onmogelijk wegkijken, vandaag erkennen wij het leed, het lef en de liefde die zij voor ons meedroegen, wie reden gaven om vanuit een dal van wanhoop, weer op te kijken, met een lichtheid, zó onverstoord en onbegrensd een kind maar spelen kan  

want of het nu stort of hagelt, een kind blijft spelen, 

of de hemel nu openbreekt met meest oorverdovend gedonder, 

een kind zal altijd blijven spelen in onbegrensde tuinen, thuis of ver weg, dichtbij of in welk uitzicht ook maar

in een wereld voor iedereen, in de dromen die je hebt
voor iets en alles, voor hetgeen waarvoor wij hun namen
nooit zullen vergeten, in het klein of zo groots als we maar dromen, in de buurt van je eigen straat, in de stad die je kent

wat dit land, en deze stad, wat ons thuis dreigde te worden,
maar door de namen die wij herdenken,

nooit werd.

  1. Elie Wiesel over Auschwitz: “Hier staan de hemel en de aarde in brand.” “Het is hier altijd nacht.”
  2. Voluit: “Tijdens de Nationale Herdenking herdenken wij allen – burgers en militairen – die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen of vermoord sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, in oorlogssituaties en bij vredesoperaties.” Deze ‘samenvatting’ is ontleend aan de NOS.
  3. groene.nl/artikel/woorden-voor-de-stilteexterne-link-icoon
  4. Vgl: Claude Lanzmann (maker Shoah). “De ergste fout die iemand in zowel moreel als artistiek opzicht kan maken als hij zich over de holocaust buigt, is zijn onderwerp behandelen alsof het over het verleden gaat.”
  5. Abraham Soetendorp en Annemiek Leclaire, Levenslessen van een Rabbijn. Balans 2023. Blz. 22.
  6. Vgl. Henk Pröpper,  groene.nl/artikel/woorden-voor-de-stilteexterne-link-icoon
  7. In Groningen werd bijvoorbeeld pas in de jaren ’70 werk gemaakt van het Joods Monument.
  8. parool.nl/nieuws/te-pas-en-te-onpas-wordt-ander-onrecht-in-de-wereld-vergeleken-met-de-holocaustexterne-link-icoon
  9. vanderleeuwlezing.nl/humanitas-en-de-crisis-van-het-humanismeexterne-link-icoon (pdf) 
  10. Hannah Arendt, aangehaald in Gecinska’s bijdrage aan de Van der Leeuwlezing. Zie voetnoot 9.
  11. Abraham Soetendorp en Annemiek Leclaire, Levenslessen van een Rabbijn. Balans 2023, 48. Verwijzing naar Samuel Oliner, De Altruïstische persoonlijkheid.

Meer toespraken

Uitgesproken tijdens het Connection Diner van Let’s Gro 2022, 3 november 2022

Beste mensen,

Wat zou er gebeuren als dit Groninger Forum in een wereldstad als Londen zou staan. Of zelfs in New York?

Het zou alle ogen op zich gericht weten, volgens Die Welt, want “Groningen zeigt, wie coole Architektur geht.” [1] En de Volkskrant schreef pas geleden dat iedereen wil weten hoe Groningen er toch in slaagt om te bouwen met liefde voor architectuur én mens. [2]

Mooie complimenten, die ons nuchtere noordelingen misschien zelfs wel lichtjes doen blozen. We zijn tenslotte niet echt gewend om het mooiste meisje van de klas te zijn. In dat Duitse artikel maakt een mevrouw een compliment dat ons wellicht wat beter past. Zij vergelijkt Groningers met de sobere kerken in het ommeland: "Van buitenaf zien ze er klein en onopvallend uit. Maar als je binnenkomt en ze beter leert kennen, besef je wat een schoonheden het zijn."

Het is een prachtig beeld.

Tegelijkertijd is het ook op een andere manier toepasselijk. Want zoals de aardbevingen onze kerken aantasten, zo tast armoede het welzijn van een deel van onze inwoners aan.

In Groningen wonen ongeveer 17.000 huishoudens met een laag inkomen. Met de stijgende prijzen en torenhoge energierekeningen, dreigen ze in de problemen te komen – als ze dat al niet al zijn. [3]

Daarom hebben we voor onze inwoners, verenigingen, buurthuizen en ondernemers een crisispakket van 14 miljoen euro samengesteld, aangevuld met 7 miljoen euro voor energiebesparende maatregelen voor mensen met de laagste inkomens.

Maar het is natuurlijk beter huishoudens blijvend te helpen. Ook omdat het Planbureau voor de Leefomgeving gister voorrekende dat we op dit moment de klimaatdoelen bij lange na niet gaan halen. Daarom hebben wij bijvoorbeeld vandaag de Warmtecentrale geopend. Een echte Groningse oplossing, waarbij we 10.000 woningen en gebouwen in de Noordelijke wijken verwarmen met restwarmte van de Zernike campus.

Toch is het misschien verleidelijk om te verzuchten: wat hebben we aan architectonische hoogstandjes als mensen moeite hebben om rond te komen?

Het antwoord is: meer dan u denkt. Armoede is meer dan alleen een gebrek aan geld. Het gaat ook om hoe goed mensen zich voelen, hoe gezond en gelukkig ze zijn. En dat hangt nauw samen met hoe onze dorpen en wijken eruitzien.

In straten met veel groen, met interessante en afwisselende gevels, waar bankjes zo worden geplaatst dat ze mensen met elkaar in gesprek brengen, waar het licht is – en niet te druk, zijn mensen gelukkiger. En we weten bijvoorbeeld dat in wijken met veel groen, de gezondheidsverschillen tussen arm en rijk een stuk minder zijn.

In Groningen gebruiken we deze wetenschappelijke inzichten bij het ontwerpen van onze stad. Denk aan de gele klinkers in de binnenstad die voetgangers en fietsers prioriteren, of aan het vele groen dat binnen vijftien minuten fietsen te bereiken is, of straks de nieuwe Grote Markt met bomen, bankjes en water.

Hoe onze stad eruitziet is het resultaat van decennia samenhangend en eigenzinnig bouwen. Want Groningen mag er dan nu cool uitzien, het had ook heel anders kunnen lopen.

Daarover gaat een mooi verhaal rond.

Op één van de kamers in het stadhuis hangt een schilderij van de Groningse kunstenaar Anco Wigboldus. In 1969 kreeg hij de opdracht om Groningen in de nabije toekomst te schilderen.

Op zijn werk zien we de Grote Markt en de Vismarkt, en daaromheen vooral gebouwen, parkeerplaatsen, wegen en auto’s en bussen, nauwelijks of geen bomen, voetgangers of fietsers.

In 1970 trad de 24-jarige Max van den Berg aan als wethouder. Toen hij dit schilderij zag, besefte hij dat hij deze toekomst moest voorkomen. Hij bedacht het Verkeerscirculatieplan, waarbij auto’s niet door de binnenstad mochten, maar de ring op moesten. Als u dan weet dat er nu elke dag zo’n 300.000 auto’s van en naar de stad komen, dan mogen we Van den Berg dankbaar zijn voor zijn ingrepen. [4]

Het laat zien dat méér asfalt, niet méér mobiliteit betekent. “Samen stilstaan in de file…”. Dat besef lijkt nog onvoldoende doorgedrongen op de Haagse burelen, getuige het getalm met de Lelylijn en de internationale OV-verbindingen naar Duitsland en Scandinavië.

De prijs die we daarvoor betalen is inmiddels niet meer alleen zichtbaar in de achteruitgang van de natuur. De Raad van State haalde gister een streep door de bouwvrijstelling stikstof. En dat hebben die rechters natuurlijk niet zelf bedacht, maar het vloeit voort uit de internationale afspraken over natuurbescherming die we niet voor niets zelf hebben gemaakt.

Uit Van den Bergs plan, en uit de plannen die daarna kwamen, spreken belangrijke Groningse waarden. Bijvoorbeeld dat mensen voor auto’s gaan.

En, minstens zo belangrijk: dat onze wijken en dorpen een samenhangende verzameling van openbare ruimten zijn.

Dat lijkt allemaal vanzelfsprekend, maar het vergde de nodige Groningse nuchterheid en koppigheid om dit zo te doen. De trend was lange tijd namelijk juist om steden te ontwerpen voor auto’s, met meerbaanswegen tot in het centrum; en om gebouwen vooral te zien als losse, op zichzelf staande objecten.

Onze Groningse aanpak heeft ons veel gebracht om trots op te zijn – en het is mooi dat we daar erkenning voor krijgen. We hebben ook stevige plannen voor de toekomst. De komende tien jaar investeren we 1.2 miljard euro in wijkvernieuwing, zonneparken, de ijsbaan, het nieuwe cultuurcentrum, Warmtestad, de Stadshavens, de stations en de Suikerzijde.

We moeten ook wel, want in 2026 passeren we de grens van 250.000 inwoners en in de decennia daarna komt misschien zelfs de 300.000e Groninger in zicht.

Dat zal onvermijdelijk gaan knellen. De verschillende leefritmes in de stad gaan nu al niet altijd samen; onze wegen, fietspaden en plantsoenen worden drukker; en we moeten soms kiezen tussen bouwen en natuur. Toch ben ik ervan overtuigd dat we hierin een weg vinden, zolang we vasthouden aan de waarden die ons hebben gebracht waar we nu zijn.

We moeten ook investeren omdat we ons breed in Stad en Ommeland verantwoordelijk voelen voor de transities die nodig zijn , maar daarover straks meer.

Die waarden moeten ook leidend zijn in een ander dossier dat de komende maanden volop in de aandacht zal zijn: de parlementaire enquête gaswinning.

De uitkomst van die enquête stond vooraf al vast: geld en politieke belangen gingen te vaak voor de belangen van Groningers. En toen dat eenmaal niet meer te ontkennen viel, bleek de overheid niet in staat om op een invoelende manier en snel genoeg de fouten recht te zetten. [5]

Dat is voor ons geen nieuws. We hebben dit zo vaak verteld in Den Haag. En nog steeds vraag ik me af of het nu wel echt doordringt, en daarmee ook hoe we het dan wél moeten vertellen.

Misschien, realiseerde ik me onlangs toen ik onze stadsdichter bij Humberto Tan op Radio 1 hoorde, kunnen de kunsten wel doordringen in de Haagse hoofden – kunnen de kunsten het verdriet en de frustratie, maar ook de trots en de kracht van Groningen laten spreken.

Luister maar eens:

Dank je wel Myron. Laten we weerbarstig zijn en niet bezwijken.

Wij moeten zelf formuleren hoe onze toekomst eruit gaat zien, dat heeft ons altijd het meest gebracht.

Ik zou vier notities mee willen geven voor onze reactie op de uitkomst van de parlementaire enquête.

Ik realiseer me dat de toekomst voor veel mensen pas in beeld komt, als we de versterking tot een goed einde brengen, als daar rust en duidelijkheid komt.

De woorden van Myron drukken wat mij betreft goed uit, hoe radeloos mensen in het bevingsgebied zo langzamerhand zijn, en ook hoe ze elke keer weer de rug rechten. Ik denk aan de 157 jaar oude monumentale boerderij die door de wanhopige eigenaren roze werd geverfd, in de hoop dat er eindelijk wat zou gebeuren – en hoe andere monumenten in de provincie vervolgens ook roze kleurden.

Ik denk aan James Vos, die in de deuropening van het Meesterhuis in Wirdum werd geïnterviewd en vertelde hoe hij de hele situatie niet onder zijn huid wilde laten kruipen, maar merkte dat het na de zoveelste klap toch gebeurde.

Soms denk ik wel eens: het is een wonder dat we zo beschaafd zijn gebleven. En nog steeds: terwijl wij ook mensen op grote schaal tijdelijk onderdak moeten geven in verband met de versterking, werken alle gemeenten in Groningen hard aan de asielopvang. Vaak meer dan elders in het land. Om met Myron te spreken: Met welk lef, vraag je ons te bouwen aan een toekomst, terwijl ons heden op instorten staat?

We moeten de versterking anders gaan doen. Dat begint er al mee dat deze hele operatie is gestart vanuit wantrouwen. De angst dat mensen misschien wel meer krijgen dan waar ze recht op hebben. Dat er schade is die niet door de aardbevingen komt. En weet u, die gevallen zijn er. Het probleem is: doordat we ons hele systeem inrichten op wantrouwen, krijgen we allemaal regels en protocollen en mensen die dat vervolgens moeten bewaken en controleren.

Wantrouwen is duur: in termen van tijd en geld en menselijk kapitaal, maar ook in wat het op de lange termijn met de relatie tussen overheid en inwoners doet.

Ik weet zeker, dat als we uitgaan van de goedwillendheid en eerlijkheid van het overgrote deel van de Groningers, die niets liever willen dan een veilig en een hersteld huis, en als we ruimhartig vergoeden en ons niet blindstaren op de grenzen van het bevingsgebied, dat we dan sneller, goedkoper en rechtvaardiger kunnen versterken dan nu.

De meest beroerde uitkomst van de parlementaire enquête zou zijn dat er weer een grondige herziening van de structuur wordt voorgesteld. Wat echter zeker moet gebeuren is dat er een organisatie komt, gevuld met de extra gasbaten van nu, die mensen ontzorgt, die de lasten van de frustrerende bureaucratie wegneemt, en die de voortgang kan bewaken. Tientallen procenten aan bureaucratische kosten, zoals nu, is een onaanvaardbare uitkomst.

We moeten ons daarbij ook veel meer bewust zijn van wat er op het spel staat. Als ik bijvoorbeeld zie wat er in Ten Post gebouwd wordt, dan maak ik me zorgen dat het karakteristieke Groningse dorpsgezicht verdwijnt. We mogen het niet laten gebeuren dat het Ommeland één grote Vinexwijk wordt. Veiligheid en het toevoegen van kwaliteit mogen niet elkaars tegenstelling worden.

Of het nu om Stad gaat of om Ten Boer, Woltersum of Ten Post, of het Middag-Humsterland, het Oldambt, Fivelingo, en al die andere plekken… het is de moeite waard om het te behouden. Anders zeggen we over een paar generaties: “ja, t ziet er niet uit, maar zo ging dat toen” en zijn we alsnog het draagvlak aan het verspelen.

Of het nu om Stad gaat of om Ten Boer, Woltersum of Ten Post, of het Middag-Humsterland, het Oldambt, Fivelingo, en al die andere plekken… het is de moeite waard om het te behouden. Anders zeggen we over een paar generaties: “ja, 't ziet er niet uit, maar zo ging dat toen” en zijn we alsnog het draagvlak aan het verspelen. Overigens, het behoud van de kwaliteit en het karakter van de dorpen wil natuurlijk niet zeggen dat ze ‘op slot’ gaan er niet gebouwd kan worden.

Het derde punt is dat we vanuit dat historisch besef, vanuit trots op wie we zijn en waar we vandaan komen, kunnen en moeten kijken voorbij de versterking. De metropoolregio Groningen heeft namelijk een rol te spelen in de grote omwentelingen van deze tijd. Ik heb het dan over de transitie naar een duurzame energievoorziening, naar innovatieve en natuurvriendelijke landbouw, naar gezond ouder worden en blijven, naar klimaat adaptief bouwen en denken.

Ik was onlangs in Denemarken en Noorwegen, samen met mensen van de Rijksuniversiteit en de Hanzehogeschool en met bedrijven uit Groningen. Dat ging vooral over waterstof. En waar ik ook kom, elke keer blijkt weer: we hebben echt wat te pakken. Voor onze regio, omdat we mensen opleiding en werk bieden in de energiesector; voor Nederland, omdat we energie voor huishoudens en bedrijven kunnen opwekken; maar ook voor Europa, waar de noodzaak voor minder energie-afhankelijkheid nog nooit zo sterk gevoeld is.

Vorige week nog, kreeg het waterstofproject HEAVENN in Noord-Nederland de Europese Hydrogen Valley of the Year Award, omdat we van heel Europa hier in Noord-Nederland het verst zijn met de waterstofeconomie.

Voor alle andere onderwerpen kan ik ook zo’n verhaal houden. Mondiale vragen kunnen een Gronings antwoord krijgen. Een uitkomst van de parlementaire enquête moet dan ook zijn dat we de Toekomstagenda 2030 uit gaan voeren, net als de plannen voor de transities die we met de kennisinstelling en het bedrijfsleven maken in deze metropoolregio.

Maar dat vraagt wel dat we onbegrensd gaan denken. Daarmee bedoel ik dat het onverstandig is om te veronderstellen dat we binnen de grenzen van onze gemeenten of provincies kunnen blijven denken en handelen.

Laat ik als voorbeeld een onderwerp nemen waar ik eigenlijk niet over ga en waar u misschien niet elke dag aan denkt: onze waterhuishouding. Door klimaatverandering stijgt de zeespiegel. Daar verandert onze ondergrond nu al door: die verzakt en verzilt, is de ene keer kurkdroog en wordt de andere keer overspoeld door buien.

Met andere woorden: onze aardbevingsbestendige huizen gaan dadelijk verzakken. Onze boeren hebben veel zoutere grond om te bewerken. Onze steden worden veel te heet, en kunnen tegelijkertijd het vele regenwater niet meer kwijt. We kunnen onze dijken niet eindeloos verhogen, dus moeten we nieuwe oplossingen bedenken voor waterberging en voorkomen dat ons landschap wordt aangetast.

We kunnen dit alleen oplossen als we dit allemaal in samenhang bekijken en als we samen aan oplossingen gaan werken. En dat geldt eigenlijk voor alle vraagstukken die in onze regio voorliggen. Maar Groningen bewijst dat we het kunnen en willen.

Juist nu de parlementaire enquête op zijn eind loopt, moeten we het hebben over hoe samen verder willen. Als gemeenten in Groningen onderling, en samen met de provincie, maar ook als regio met het rijk.

Oud topambtenaar Bernard ter Haar zij onlangs “dat de overheid deze eeuw nog niets substantieels tot stand heeft gebracht”. Het toekomstperspectief van Groningen lijkt me nu een uitgelezen mogelijkheid om daar verandering in te brengen.

Als deze enquête voor mij één ding opnieuw duidelijk maakt, is dat het Rijk verplicht is om zich minstens net zo lang aan Groningen te committeren als dat ze gas heeft gewonnen in onze provincie. En dat moet meer zijn dan alleen betrokkenheid in woorden of op papier. Het moet gaan om mensen en middelen. Dat moet gaan om een lange termijn perspectief dat onlosmakelijk verbonden is met bijpassende uitvoeringskracht.

Tegelijkertijd: we moeten niet alleen naar het Rijk kijken, maar ook naar onszelf, we zullen het zelf ook beter moeten doen. Eensgezind, door elkaar hier in de regio op te zoeken en elkaar wat te gunnen. Er kan zoveel als we onze deelbelangen weten te smeden tot een gedeeld belang.

En er komt echt veel moois aan. Uit alles blijkt dat Groningen aantrekkelijk is voor grote investeringen, door particulieren en door de overheid. Een prachtig voorbeeld is het nieuwe Feringa gebouw op Zernike: een van de grootste en meest indrukwekkende laboratoriumgebouwen van Nederland. Dat betekent dat we voor langere tijd wetenschappelijk onderwijs en onderzoek in de natuur- en scheikunde op topniveau in onze regio hebben.

We hebben dus de unieke kans om de generaties na ons een Groningen achter te laten dat eindelijk de sluier van armoede en aardbevingen van zich af heeft weten te werpen, waar onze inwoners gelukkig, gezond en tevreden zijn. Een Groningen dat wereldwijd bekend staat als de plek waar de toekomst begon.

Hoe cool zou het zijn, als we daar om geroemd worden?

Dank u wel.

  1. (Groningen laat zien hoe gave architectuur werkt) Die Welt, 11 oktober , welt.de/Niederlande-Groningen-zeigt-wie-coole-Architektur-gehtexterne-link-icoon
  2. volkskrant.nl/cultuur-media/lef-hebben-en-rust-bewaren-hoe-groningen-al-bouwend-een-voorbeeldige-stad-werdexterne-link-icoon
  3. nrc.nl/nieuws/2022/10/11/grote-stad-is-goed-af-met-het-prijsplafondexterne-link-icoon
  4. Cijfers 2019; cijfers 20-21 vertekend door Corona.
  5. Vgl: hetccv.nl/Essay_Onrust_begrijpen_definitief.pdfexterne-link-icoon

Uitgesproken tijdens de bijeenkomst van Studium Generale, 4 oktober 2022

Goedenavond!

Dank, professor Stoker en professor Garretsen voor jullie lezing.
Die biedt eigenlijk al genoeg stof tot nadenken voor vanavond, maar ik zal proberen daar nog enige intelligente opmerkingen aan toe te voegen.

Dank ook dat jullie mij in een ietwat netelige positie brengen, want nu verwacht het publiek dat ik én bescheiden blijf, én leiderschap toon én mezelf niet te serieus neem…

Maar vooral, dank voor jullie boek. Het is een lezenswaardige studie naar wat er van mensen in leidinggevende posities gevraagd wordt, als de wereld op drift raakt. Het deed me denken aan een citaat van de wereldberoemde Groningse historicus Johan Huizinga, die bijna 100 jaar geleden al zei: ‘Wij leven in een bezeten wereld. En wij weten het.[1]

Het goede aan dit boek is natuurlijk dat professor Stoker en professor Garretsen laten zien dat we eigenlijk best goed weten wat leiders moeten doen in tijden van crisis.

Dat dwingt mij ertoe, in de positieve zin van het te woord, om te reflecteren op mijn eigen handelen. Wat doe ik, als burgemeester, in een bezeten wereld? Of misschien beter: waarom doe ik, wat ik doe.

Maar ik wil eigenlijk beginnen met de vraag die welhaast automatisch voortvloeit uit de heldere observaties van Stoker en Garretsen: als we weten wat leiders moeten doen, waarom zien we het dan niet altijd, of niet vaak genoeg?

Ik denk dat dat te maken heeft met een trend in onze samenleving, en zeker in het openbaar bestuur, die het afgelopen jaar heel scherp verwoord is door meester Herman Tjeenk Willink.[2] Tot mijn grote genoegen krijgt hij ook aandacht in het boek – wat voor mij bevestigt dat het wel een goed boek moet zijn.

Tjeenk Willink stelt dat op dit moment de legitimiteit van het politieke en bestuurlijke handelen zwak is. Hij noemt daar meerdere oorzaken voor. Een daarvan is zijn observatie dat onze democratische en sociale rechtsorde is uitgehold doordat de taal van economen en managers leidend is geworden in Den Haag – en misschien wel in onze samenleving.

Maar in die economische taal, zo zegt hij, “is geen plek voor de waarden die de kwaliteit van leven en samenleven bepalen; de waarden die de overheid bij haar functioneren in acht moet nemen.” Einde citaat.

Ik denk dat we veel managers hebben, die op het moment dat het gevraagd wordt, geen leiders blijken te zijn. Nu weet ik dat in het boek deze termen door elkaar gebruikt worden – en daar wil ik niks aan af doen. In de praktijk zullen de kenmerken en vaardigheden van managers en leiders in elkaar overvloeien en samenvallen: er zijn hele goede leiders die ook goed kunnen managen, en hele goede managers die ook kunnen leiden. Maar voor mijn betoog wil ik management en leiderschap wat meer uit elkaar trekken. Ik hoop dat u mij deze ernstige aantasting van de werkelijkheid vergeeft.

Je zou kunnen stellen dat managers doorgaans een door en door gerationaliseerde taal spreken, mechanisch welhaast, gedomineerd door korte en middellange termijn doelen, prestatie-indicatoren en kosten-batenanalyses, terwijl de taal van leiderschap eerder gestoeld is op waarden, normatiever is, en vaak ook richtinggevend voor de lange termijn, of, om het anders te zeggen: visie uitdrukt.

Managers rekenen en ordenen, leiders geven betekenis en richting.

Enige voorzichtigheid is geboden als we leiderschap koppelen aan waarden, aan gevoel. We komen dan snel in pejoratieven terecht zoals ‘de onderbuik’, ‘irrationeel’ of ‘emotioneel’, en vaak relateren we dat aan specifieke politieke partijen, personen of bewegingen.

En vaak is dan vooral de ander irrationeel, niet waar?
Maar we weten uit hersenonderzoek dat, zeker als het om politieke voorkeuren gaat, ons brein vooral een emotioneel brein is, bij iedereen, links, rechts, progressief of conservatief.[3]

Als mensen mogen kiezen en hun verstand vertelt hen dat kandidaat A een mening heeft die dicht bij hun eigen opvattingen ligt, en hun hart vertelt hen dat  kandidaat B sympathieker is, omdat hij of zij meer op henzelf lijkt, dan kiezen mensen toch voor B. Wat mensen motiveert bij het kiezen van leiders zijn hun wensen, hun angsten en hun waarden.

Sommige psychologen stellen zelfs dat onze hersenen, als het om leiders gaat, nooit de savannes zijn ontgroeid en dat we daardoor de vervelende neiging hebben om vooral linkshandige, lange alfamannen te kiezen als leiders.[4] Nu valt daar heus wel wat tegen in te brengen, zo lang is Putin immers niet, maar ook professors Stoker en Garretsen laten in hun boek zien dat er veel stereotype opvattingen bestaan over goed leiderschap en dat die ook mede bepalen wat en vooral wie we als goede leiders beschouwen.[5]

En wie we als leider beschouwen, staan we ook toe om leider te zijn.
Leiders bestaan bij de gratie van volgers. Stoker en Garretsen zeggen daar ook zinnige dingen over in het boek, ik wil nog een perspectief toevoegen.

Want je kan ook stellen dat het gedrag van volgers, in welke context dan ook, de positie van de leider bepaalt.
Boris van der Ham, acteur en politicus, u kent hem misschien nog wel, schreef hierover een boek met de titel “De Koning kun je niet spelen.” [6]
In dat boek laat hij zien hoe theaterwetten ook in de politiek gelden.
In het theater en in de politiek – en op heel veel andere plekken – kun je je rol alleen maar spelen in samenspel met anderen. Dat geldt voor heel veel rollen, maar zeker voor die van leider of koning. Ik citeer: “De kunst van het koning spelen, is dat de acteur zelf niet te veel extra doet. De personages om hem heen moeten zenuwachtig worden, wat sneller of langzamer gaan lopen, de deur openhouden, ineens stilvallen – de koning, intussen, blijft heel ontspannen.”

Je moet dus tot koning gespeeld worden. En zodra dat ontregeld wordt, wordt de koning, of de leider, als acteur ontmaskerd. En politici ook. Het beste voorbeeld hiervan is natuurlijk Ad Melkert, die door Pim Fortuyn zo ontregeld werd, dat er van de gedroomde volgende premier, niets anders overbleef dan een technocraat.

Zodra een leider van zijn voetstuk valt, zie je ook dat volgers zich dan anders gaan gedragen: mensen trekken zich minder aan van gevallen leiders, ze mijden ze, of ze gaan zich letterlijk meer in de buurt ophouden van de grote nieuwe belofte.

Leiders kunnen dus ‘ontmaskerd’ worden, en daarmee hun leiderschap verliezen. Het enige verweer dat daartegen bestaat, is om geen masker te dragen.

Echte leiders spelen geen leidertje, maar ze zijn het. Dat vereist waarachtigheid, beheersing, autonomie.

Waarachtigheid, en ook oprechtheid, zijn moeilijke begrippen in onze tijd, waarin de waarheid er soms niet meer toe lijkt te doen. Niet voor niets wordt onze tijd wel gekarakteriseerd als ‘post-truth’. Is er nog plek voor waarachtigheid in een samenleving waarin groepen mensen zich in parallelle werelden lijken te begeven, waarin complotten, leugens en bedrog met kwade intenties verspreid worden. Waarin sommige leiders juist hiermee macht verwerven?

Kunnen we nog terug, of in ieder geval een uitweg vinden uit deze situatie? Er zijn dagen dat ik denk van wel en er zijn dagen dat ik denk van niet, maar laten we voor uw gemoedsrust vandaag maar uitgaan van het eerste.

Ik hou me daarbij vast aan de opening die filosofe Alicja Gescinska biedt.[7] Zij stelt dat we niet in een ‘post-truth’, maar in een ‘post-truthfulness’ tijdperk leven. Dus niet ‘na de waarheid’, maar ‘na de waarheidsgetrouwheid’.

Zij stelt dat we zonder een hernieuwde toewijding aan waarachtigheid, onze democratie en onze vrijheid dreigen te verliezen.

We hebben lang gedacht dat in de marktplaats van ideeën de beste ideeën vanzelf komen boven drijven, maar als de afgelopen jaren ons iets hebben laten zien, is dat deze opvatting bij het grofvuil kan. Door advertentie-inkomsten gedreven algoritmen zorgen ervoor dat radicale ideeën boven komen drijven en mensen in een mentale houdgreep nemen, waarvan ze zichzelf soms nauwelijks nog bewust lijken.

Gescinska stelt ook dat we met alleen feiten en feitenkennis de leugens niet kunnen bestrijden, ze zegt, ik citeer: “De uitdaging waar we voor staan is geen epistemologische, over hoe we tot ware kennis komen, maar een ethische.”

Dat betekent ook, zegt ze, dat we niet alleen naar waarheid moeten streven, maar naar waarachtigheid. Want waarachtigheid draait om de intenties waarmee beweringen worden gedaan. Het is een strijd die sinds mensenheugenis al gevoerd wordt, tussen hen die de leugen zien “als een legitiem middel om politieke doelen te realiseren” en de mensen die zich daar tegen verzetten: “die misleiding en manipulatie aankaarten en aanvechten, vanuit de overtuiging dat de politiek het algemeen belang moet dienen, niet het eigenbelang.”[8]

Oprechtheid is daarbij een kernwoord, want, zo haalt ze de Frans-Joodse filosoof Emmanuel Levinas aan, oprechtheid is onlosmakelijk verbonden met de mogelijkheid: “van dialoog, van begrip en betrokkenheid, van relaties en menselijk nabijheid. (..) Oprechtheid is dus niet zo maar een houding (..) ze is onontbeerlijk voor elke menselijke interactie. “[9] Levinas vat die overtuiging samen met het Hebreeuwse woord hineni: “hier ben ik – voor u”.

Dit lijkt misschien allemaal theorie, maar dit soort filosofische reflecties helpt mij in mijn dagelijkse werk wel degelijk.

Voor mij staat steeds het idee voorop, om het in mijn eigen woorden te vatten, “dat ik de ander ben”. Dat ik net zo goed aan de andere kant van de tafel had kunnen zitten. Dat ik het aan de ander verplicht ben, om hem of haar als mens te blijven zien, los van alle etiketten, frames en vooroordelen. En dat ik er rekening mee houd, dat de ander ook gelijk kan hebben.[10]

Het zijn geen hele ingewikkelde overtuigingen– ik denk dat de meesten van u ze zelfs zullen delen, maar het biedt mij houvast, in rustig vaarwater en als er een crisis is. Dat is waarom ik voor de zomer in gesprek ging met boeren in Zuidhorn, ook al stonden hun trekkers in de stad. Het is ook waarom ik achter de schermen ongelofelijk kwaad was over de tienduizenden Groningers die, na alles wat ze hebben meegemaakt, dit voorjaar in de rij moesten voor een subsidie. Het is ook waarom ik al een jaar lang aandacht vraag voor de onmenselijke situatie in Ter Apel.

Het maakt me niet zoveel uit of dat leiderschap is of niet.
Het is de manier waarop ik probeer wat bij te dragen aan het algemeen belang. Soms gaat dat met millimeters, soms met meters en soms gebeurt er helemaal niets.
En ik zal eerlijk zijn: ook ik moet mezelf wel eens voorhouden dat het niet om mij draait, maar dat ik heb te dienen. Dat valt niet altijd mee.
Het helpt dan ook dat ik een team heb dat me tegenspreekt als dat nodig is,
maar ook waar ik even leeg kan lopen.

Ik geloof ook dat dat noodzakelijk is.
Onlangs hoorde ik op televisie de suggestie dat Putin handelt zoals hij doet,
omdat hij bijna twee jaar bijna in volkomen en zelfverkozen isolatie zat.
Geen tegengeluid, een steeds kleinere wereld, geen ontspanning…
Het zou me niet verbazen dat je dan op een wat andere manier gaat “leidinggeven”.

Uiteindelijk geloof ik dat het vertrouwen tussen bestuurders, leiders en zelfs managers en mensen teruggewonnen kan worden juist op dit punt. Door oprecht en waarachtig te zijn. Ik ben niet zo naïef om te denken dat alles maar opgelost is als dat gebeurt, maar ik zie een grote behoefte in de samenleving aan leiders die vanuit deze basis handelen. Want, zoals Bas Heijne eens schreef, “dat de ander niet deugt, dat weten we nu wel.”[11] Laten we de ander daarom tegemoet treden met empathie, met gezonde zelftwijfel en kritische introspectie – ik geloof dat we dan allemaal de leiders kunnen zijn die we zo graag willen zien, in zekere en onzekere tijden.

Dank u wel.

[1] Johan Huizinga, In de schaduwen van morgen, 1935. Motto van Bas Heijne’s Staat van Nederland, 2017.
[2] De Herman Tjeenk Willink-lezingexterne-link-icoon 2022 (pdf)
[3] Vgl. Drew Westen, The Political Brain. The role of emotion in deciding the fate of the nation, 2007.
[4] Jaap van Ginneken, Het profiel van de leider. De oerkenmerken van invloed en overwicht, 2015.
[5] Janka Stoker & Harry Garretsen, Goede leiders in onzekere tijden, blz. 12.
[6] Boris van der Ham, De koning kun je niet spelen, 2014.
[7] Het navolgende is gebaseerd op Alicja Gescinska, Kinderen van Apate. Over leugens en waarachtigheid, 2020.
[8] Hannah Arendt, geciteerd in Gescinska, 67.
[9] Gescinska, blz. 46
[10] Ontleend aan Hans-Georg Gadamer, die de kern van zijn filosofie uitdrukte als: “Der Andere könnte Recht haben”, geciteerd in Gescinska, 68.
[11] Heijne, blz. 67.

Uitgesproken tijdens de W.J. van Bremen Lecture 2022), 28 september 2022

Good afternoon, thank you for being here and thank you for inviting me.

It is an honor to be asked to deliver the W.J. van Bremen lecture and to contribute to the rich and intellectual tradition of this lecture.

The well-known Danish architect Jan Gehl once said that “a good city is like a good party — people stay longer than really necessary, because they are enjoying themselves”, and what I hope to achieve today is to share with you some of my experiences and my ideas on how Groningen came to be and can remain “a good city”. I will also address some challenges that lay ahead.

Introduction

You probably know that people from Groningen are typically seen as unpretentious and modest. Perhaps this is true, but at times this virtue makes us forget to tell the world that we actually have something to offer, here in Groningen. Especially when it comes to urban planning, architecture  and on a more fundamental level: creating a livable, happy city.

But even if we tend to hide our successes from the world, the world learns about them anyway. For example, a bit over a week ago, the Dutch national newspaper De Volkskrant wrote an article about Groningen, opening with the lines, and I quote: “Everybody wants to know how Groningen manages to build with love for architecture and people”.

As if those two were opposites, but more on that later.

And it’s not just de Volkskrant. For example: you can find a 30-minute clip on YouTube called: “Cities for People: How Paris and Barcelona learned Urban Planning from Groningen.”

Of course, you and I know that the real reason for this success lies in the fact that Groningen hosts the only independent Faculty of Spatial Sciences in the Netherlands, but let’s keep that to ourselves and explore some other reasons why and how Groningen became the city it is today, inspiring urban planners, architects and many other professionals throughout Europe and beyond.

1) Groningen City Planning Fundamentals

The Cities for People-clip I just mentioned nicely portrays some of the city planning fundamentals we adhere to in Groningen. And I suppose, most of it starts with ‘cars’.

Before the arrival of motorized vehicles, streets were “the space between buildings”.

A very social space, where people would meet, trade and discus. A place where people moved around on foot and where children could play.

For Groningen this is particularly true. Until the beginning of the twentieth century, Groningen was largely concentrated within its former medieval city walls, with a number of small villages surrounding it. The Central Station, built at the end of the 19th century, was more or less the first expansion of the city beyond its medieval outskirts. It would remain the de facto new city border for the coming decades, and it was only after the second world war that larger expansions pushed the city well beyond the railways.

If you look closely, you can find traces of this expansion everywhere. For example, the central city squares and the streets still have the same length and width as they had in the 15th century. Another example are the cemeteries, originally situated outside the city, but now located in the middle of residential areas. The cemeteries did not move: the expanding city slowly surrounded them. 

Cities changed significantly in the twentieth century. Especially after the arrival of motorized vehicles. Streets turned from social spaces into “places where you wanted to go as fast as possible.” And, in many places, streets turned from places for people, into roads for cars. Cities were built or designed to accommodate motorized traffic and we know how that ended. In many places, people must deal with congested, unsafe, unhealthy, unlivable, and unsustainable streets.

This is not just a recent insight. In the 1970s, when cars became more widely available, people protested and already tried to reclaim their streets. Some hard political battles were fought over the issue, and protests of that era were even described as ‘urban warfare’.

It shows what was and is at stake: the need to reclaim our cities and transform them from “a place full of cars, into a place full of life”. And this is what Paris and Barcelona are trying to do in our time, using ideas and concepts already successfully tested and implemented in Groningen, throughout the seventies and beyond.

Don’t get me wrong. It’s not like it was an easy process here in Groningen. For example, almost unimaginable now, but in a referendum in 1994, only 51% of the constituents voted in favor of banning cars from the Noorderplantsoen, which at that time was practically a highway through the city.

The policy decisions that made developments like this possible started long before the nineties. Groningen started banning cars from the city over fifty years ago, in a time where most other cities decided to open their cities to more cars.

But how did Groningen come to be a frontrunner in this respect? Why did Groningen choose a bold and visionary policy against the spirit of the age?

It’s a rather remarkable story.
In 1969, the municipality of Groningen celebrated its 150-year anniversary.

To celebrate, the city council asked the Groninger painter Anco Wigboldus to paint the nearby future of Groningen. He created a painting called ‘A birds eye view of Groningen’. On the painting, we see a Groningen that never really existed, Wigboldus situated his painting approximately ten to fifteen years in the future, so, let’s say around the mid-seventies.

Wigboldus painted the Grote Markt and the Vismarkt. Alongside the markets we see cars, and busses. In the painting, both markets function as an intersection on the road from south to north and east to west. It’s pretty much all buildings, parking lots, intersections and motorized vehicles, hardly, if any trees, pedestrians or cyclists.

And of course, in the beginning of the seventies this was largely the case, the Grote Markt was a busy intersection with four lanes off tarmac encircling City Hall and a bus station on the north off the central square. It was definitely not a place for people….

So, as the story goes, the then 24-year-old Max van der Berg, who became the alderman responsible for Mobility in 1970, saw this painting. He realized that he needed to prevent this future from happening.
And so he did. Van der Berg developed his well-known and often criticized, but now widely lauded ‘Verkeerscirculatieplan’, a traffic plan where cars were not allowed to cross the city center but were forced to the ring roads instead.

Of course: this was not the only intervention that made Groningen the city it is today, but it represents an important value: the idea to prioritize people above cars – pedestrians and cyclists first! – and the conviction that the local government is responsible for the quality of life in our cities. Just like governments did in earlier ages when they build sewerages to improve public health or when they installed public lighting to increase safety.

In addition, it required quite some Groningse “nuchterheid”, or cool-headedness, and perhaps also some authentic Groninger stubbornness, to make this happen.

In the decades after the Verkeerscirculatieplan, Groningen continued this path and implemented the idea of the compact city. Against the tendency to move large buildings and economic activities outside of the city center, Groningen chose to keep most of the university and the hospital in the city center, resulting in a city where pretty much everything can be reached within a 15-minute bicycle ride.

Economic activities in the city center kept the city vibrant and lively. During the late nineties, the inner city received a total make-over of its public space. The pedestrian zones and bikeways were redesigned and paved with bright, yellow bricks, prioritizing pedestrians and cyclist.

The last couple of years, the restructuring of the Inner City focused on the redesign and rebuilding of the Grote Markt area. The market was brought back to its medieval footprint, resulting in a smaller Marketsquare, again contrary to recent trends, but the Grote Markt became a nicer place to stay. And what to think of the addition of the worldwide renowned Groninger Forum!

And we are not done yet. This week we begin reconstructing the Grote Markt itself. We already banned buses from the Grote Markt last July. In the coming18 months we will remove all the tarmac roads and transform de Grote Markt into a large pedestrian zone with places to sit and meet other people, and with the opportunity to enjoy the shade in a new, small park in front of our City Hall.

One of the underlying, fundamental ideas in all these plans, as the Volkskrant astutely observed, is derived from several Italian architects: the belief that a city is, or should be a coherent collection of public spaces.

These ideas resonated with Groninger architects and policy makers, but they contrasted with more popular ideas of modernist architects, who tended to see buildings as detached, singular, architectonic objects. The ‘Italian approach’ is still leading in our policies today.

And this approach is strongly supported by recent scientific findings. Almost eighty years ago, Churchill famously said that “We shape our buildings and afterwards our buildings shape us.” But he could not have foreseen how true his words would turn out to be. Neurological and psychological research have shown that buildings and city design affect not only our mood, but our brains and our wellbeing. [1]

For example, boring, monotonous streets make people feel unhappy. And interesting, complex, diverse facades and buildings make people feel good. But we also know that people feel negative about living in a city, when they have a “constant sense of being lost or disorientated.” We know from studies that health effects of socioeconomic inequality, are “far less pronounced in greener areas”.

And a last example, we know that growing up in a city increases the chances of developing mental disorders, because when neighborhoods are poorly designed, the lack of social cohesion and bonding can change brain biology in some people.

"The most important psychological effect of the city is the way in which it moderates our relationships with other people", Charles Montgomery, author of ‘Happy Cities’, once argued, and it is important to keep this in mind.

What does this require of us?
It gives us a far greater responsibility for how our city looks, to understand how design choices affect our people, and it also provides the opportunity to increase the wellbeing and happiness for many of our residents.

This goes well beyond aesthetics alone, but nevertheless I will allow myself some meandering on the idea of ‘beauty’ in relation to livable and happy cities. I believe we should talk about beauty more often, and why it matters. A couple of weeks ago I gave a lecture at the Faculty of Law, on a completely different subject, and yet, there are parallels with what I want to tell you. In that lecture, I reflected on the ideas of Herman Tjeenk Willink, a well-known politician and legal scholar.

He states that our society has been dominated by an economical and managerial language, focusing on cost-benefit analysis, defining everything in economical or financial terms.

I believe this also applies to the way our cities were designed for a long time. Much of it was put in the same economic language, focusing on usability first. A very rational, somewhat mechanical way of looking at developing cities, without too much regard for psychological and emotional aspects of the craft. The political debate in Groningen was no exception:
The Groninger Forum was mostly discussed in terms of what it would cost, not in terms of beauty, or in terms of what it could mean for Groningen to have such a building where people could meet, wander around and enjoy the view of the city on an elevated public square at 45 meters high, without buying a ticket. This only changed after the building was realized…

I recently stumbled on an online discussion on the issue of beauty, and it helped me to relate the analysis of Tjeenk Willink to the lecture of today.

This thread was started by Sheehan Quirke, who runs the popular twitter account ‘The Cultural Tutor’. In a thread called “Why Beauty matters (and how it has been destroyed by ‘usability’)”[externe-link-icoon2], he argues that everything in the world starts to look the same, regardless of where you are. He supports his thesis with pictures of buildings in Germany, China, Italy, Saudi Arabia, Nigeria, Japan, the Netherlands and other places. And indeed, all the buildings look the same: a lot of steel, a lot of glass, and the same colors and shapes everywhere.

The thread offers more interesting insights on how beauty, and with it authenticity, is exchanged for usability. Quirk presents pictures of everyday objects, such as doorbells and doorknobs, bridges, and many other things. These things can be, and perhaps, once were beautiful, but now they are often produced to be useful only. Once you start to see it, you will notice it everywhere.

The danger, according to Quirke, is that we are creating a world without beauty, in which life becomes a ‘conveyor belt’, turning us “into machines of consumption, labour, & reproduction.”

Beauty, on the other hand, “elevates ordinary things into something more meaningful. It is what gives us - humans - something more than just a material, automated, machine-like existence.”

And we all long for beautiful places, don’t we? Why do people visit Amsterdam, Venice or Istanbul on holidays? Why do people get married in churches and not in warehouses?

But what triggered me most in his words, was the observation that the buildings we leave behind, the way we design our public spaces, are also a “a conversation with future generations.”

The generations before us have left us many things to marvel at, and Quirke raises the question: What do we want to leave for future generations? Buildings that need knocking down in 50 years, or something more?

It is up to us to make sure that besides usability, which, don’t get me wrong, is an important quality, we should also consider aesthetic quality, traditions and societal challenges when we are developing our cities.
Happy cities are beautiful cities too.

And I have the impression that the mood has actually changed with regard to this. As an alderman and mayor, as a so-called “rightwing politician”, I myself have taken these plans and principles forward without any significant opposition from my own party. I’m not saying that the political debate has stopped, but I do believe we have found a communis opinio on a Groningen way of urban development.

I also wonder whether our approach would succeed in for example Amsterdam and Rotterdam. I think it would, but at the same time it is remarkable that the same interventions have not been made in those cities, which have had comparable political constellations for decades.

Of course, it is not all hosanna here in Groningen either. Think of the Western Ring Road, which is now a hindrance in some places near Vinkhuizen. Or, when talking about beauty, I should also mention the Stadsbalkon, in front of central station. No one is happy with it, even though a lot of bikes can be parked there. So, things do not always go well, and correcting these mistakes is often an expensive and drastic affair.

2) Groningen : City planning vision

In Groningen, we translate fundamental ideas and norms as I just discussed into an environmental vision.

In 2018, we presented “The Next City”, with the all-telling subtitle: “Groningen’s quality of life first”. This vision was updated in 2021.

The environmental vision presents the strategy for Groningen to prepare for a growth spurt to perhaps 250.000 or 300.000 inhabitants.

It contains some very fundamental choices, and with it: ambitious goals.

The main questions the strategy seeks to answer, is how to accommodate the growth whilst keeping the city compact, green and livable, scaled to human needs.

I cannot discuss or even summarize all the choices here, so I recommend you read the strategy, which can be found on the website of the municipality.

But I will take some key points, that provide insights in how we think about city planning. And of course, in 2019 the Groningen municipality was expanded with Ten Boer and Haren, both villages with their own environmental opportunities and issues, but for the sake of brevity, I will focus mostly on the city of Groningen. I will take three examples on how we develop our city in relation to our values.

If you look at Groningen from above, you can notice a ‘green ring’ around the city, for example the Onlanden on the south side, the Unesco World Heritage ‘Hondsrug’ on the border with Drenthe, the Kardinge forest in the Northeast and the Koningslaagte in the north, with very valuable and varying landscapes.

If you would put a compass on the Grote Markt and draw a circle around it representing a 15-minute bike ride, you would pretty much hit all these green areas.

Our goal is to accommodate further urbanization and densification within this green ring, which means we put quite some pressure on already scarce space, especially when you consider we also want to add more green in the city itself.

A good example is the Kardinge forest I just mentioned, but also the new “Zuiderplantsoen”, a park that will lie on top of new Southern ring road, a highway barrier we put under ground.

Fun fact about the last one: with the Zuiderplantsoen, we are actually restoring a ‘mistake’ that was made when the previous ring road was constructed, because at that time, a large part of the Sterrenbos-park had to make way for it.

It is our goal to keep nature close to the city, but we are also reaching the limits of our laws and policies. For example: for every new plan, we have to balance urban development with the conservation of nature. A very justifiable obligation, weren’t it the case that this often has to happen at or nearby the location where new homes are being build. This complicates the building process significantly. A solution could be to compensate nature at a location in or nearby the city that is suitable - such as the green ring– but which doesn’t need to be at the exact same spot. Discussions like these will be at the heart of the local political debates in many municipalities in the coming years.

A second issue, is that population growth equals busier streets. More pedestrians, more cyclists and also more cars. In other words: even more pressure on already scarce public space.

Cycling is the most important means of transport in Groningen. No less than sixty percent of all inner-city transport movements go by bike. The municipality is investing millions in smart, obstacle-free cycle routes.

At the same time, our bikes and cars are changing. The arrival of electric bikes, shared cars and bikes, electric scooters and so on, change not only how we use the roads, but also who uses the road. To make it concrete: we see an increase in cyclists of all ages, who use the road with ever higher speeds, and whose speeds are increasingly different from each other. It is the question whether our bike lanes can accommodate all these different users .

The third example is our ambition to be a municipality that connects and reduces social differences. Groningen is a city with two faces. In addition to the promising, highly educated population, there are almost 10,000 people with poor prospects on the labour market and 17,000 low-income households.

This requires from us to work together with housing corporations to use physical measures, even going so far as demolition and new construction, to stimulate participation, meetings and social contacts in the neighborhoods. In doing so, Groningen is renewing its focus on mixed neighborhoods with a balanced housing program. It also includes adding green in places that need it the most, and making sure that people have all facilities available within walking distance from their houses.

3) Groningen: What if Groningen continues to grow at this rate?

These and many more measures will shape our city for the next 10 to 15 years. And I haven’t even mentioned interventions related to the energy transition, or climate adaptation, or connecting and building new campuses, and so on.

I want to use the remaining time to peak into the future a little. Because if Groningen continues to grow at this rate, we will hit 350.000 inhabitants in 2050.

Keep in mind that years of steady, consistent choices and long-term planning made Groningen an attractive and accessible city, with the cleanest air and the most healthy environment in the Netherlands.[externe-link-icoon3]

It is a nice play to stay, a great place to study and for many people a happy place to live.

But imagine further growth. Currently, most of the growth is caused by the influx on international students. A wonderful addition to our city, because it makes the city lively, it connects us to the world and it creates economic opportunities and jobs.

At this moment, somewhere between 25-30% of the students are from abroad. But in 2050, this could be as much as 60%. Many of them only stay for a short while. At best a few years. And the same goes for Dutch students too. Many of them move around quite a bit, and most of them stay for 3-5 years.

What does this do with neighborhoods? With social cohesion? How can we prevent repression in jobs and houses? Can we accommodate the different lifestyles and rhythms of life in the city?

But it’s not just that: more people who live in relative small apartments or rooms who have no ‘outside’, tend to visit the public parks and beaches in the city. Can we accommodate those needs? What about the neighborhoods close to these parks and beaches?

During the covid pandemic, we repeatedly were confronted with a clash of interests when the Noorderplantsoen and City Beach became so popular, too popular, that people who lived nearby had to deal with the consequences: noise disturbance and other nuisances, such as a lot of waste. It forebodes the problems that might arise when the pressure on these public spaces increases even further.

We see our city squeaking and cracking at times already, and whilst I am confident that we can indeed accommodate the growth that is predicted for the near future, we have to make some tough choices to facilitate what lies beyond.

We are discussing living on campus, as is common in other cities, but can we do this in such a way that it does not conflict with the idea of a compact city?

In the end it all boils down to the question: if more people want to be happy in Groningen, is it within our possibilities to welcome and facilitate them?

We know what is needed for a livable happy city: the ability to get to important places in a short time by bike or by walking, neighborhoods were people meet each other, where nature is a part of the city, and where beauty and usability go hand in hand.

So, whilst I am working with my colleagues to leave a city for you and those who come after you that is worthwhile, I hope it also provides a fundament for you, livable, happy city builders of the future, to work and to resolve the dilemma’s I just mentioned. Because I hope you realize this: it is up to people like you, to help us keep our cities beautiful, vibrant, livable and happy.

Thank you

  1. Het navolgende is grotendeels ontleend aan the psychology behindyour citys designexterne-link-icoon
  2. Twitter - The Cultural Tutorexterne-link-icoon
  3. Groningen is de meest gezonde stad van het landexterne-link-icoon

Uitgesproken bij de opening Academisch Jaar Faculteit Rechtsgeleerdheid), 16 september 2022

Beste mensen,

Wat een eer en een genoegen om jullie vandaag toe te mogen spreken bij de opening van het academisch jaar van de Faculteit Rechtsgeleerdheid.
Dit is de eerste keer dat jullie het jaar zo openen, en dat maakt voor mij de eer en de druk alleen maar groter. 
Ik hoop dat deze alumnus aan jullie verwachtingen kan voldoen.

Natuurlijk schrijft het gewoonterecht voor dat ik als ouderejaars én als burgemeester van de grotere gemeente eerst had moeten spreken, maar aangezien wij juristen toch ook altijd oog hebben voor de praktijk, is de volgorde vandaag zoals die is.
U vergeeft de heer Buma zijn zonde vast.

Misschien dat de faculteit voor velen van jullie alledaags aanvoelt. Zeker voor diegenen die hier al jaren rondlopen, en helemaal voor de mensen die hier al rondliepen toen ik nog door de gangen flaneerde. Maar pas als je even weg bent geweest, zie je weer scherp wat voor een bijzondere plek dit is.

Voor mij persoonlijk, omdat ik hier studeerde en omdat mijn professionele carrière hier begon. Ik kwam hier aan in 1978. Ook toen was er woningnood, dus ik woonde met twee vrienden in een flat in Hoogezand. Ik roeide bij Aegir en ik was bestuurlijk actief, onder andere in het dagelijkse bestuur van de faculteit.

Ik studeerde bij illustere hoogleraren zoals Donner, Scheltema, Oosting, Lokin… Voor mij was dat alles niet vanzelfsprekend. Want toen ik als middelbare scholier op een dag over het Broerplein fietste en besloot dat ik wilde gaan studeren, zat ik nog op de MAVO. Toch voelde ik toen kennelijk al ergens aan wat een voorrecht het is om aan de universiteit te mogen studeren en om je daar te kunnen ontwikkelen.

Maar ook in algemenere zin is deze faculteit een bijzondere plek: Hier wordt wetenschap op topniveau bedreven. Hier passeren zoveel jonge mensen, die later in hun carrière zorgen dat onze samenleving rechtvaardig blijft, dat er gehandeld wordt in overeenstemming met het recht, dat onze rechtsstaat verdedigd en versterkt wordt.
Maar daarover straks meer.

TERUGBLIK

Eerst een open deur, die ik toch intrap: er is veel veranderd sinds ik hier rondliep. 

Niet alleen het vakgebied zelf, ook de positie van het recht in de samenleving en de rol en het aanzien van rechters en juristen in onze maatschappij. 

Natuurlijk, het recht verandert altijd mee met de samenleving. De geschiedenis van deze faculteit is daar het levende bewijs van. Al achttien jaar voordat de universiteit werd opgericht, verklaarde Mellus Theodorus Brunsema met zijn rede Oratio pro nova juridicae facultatis Groningae Instituta praelectionede de Rechtenfaculteit van Groningen voor geopend. En ook al stelde zijn project niet veel voor - hij runde feitelijk een eenmanszaak – hij voorzag wel in een behoefte. Na de Reductie van Groningen had de Stad een soevereine positie binnen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, en dat vroeg om eigen juristen en een eigen opleiding. En ook daarna deinde de faculteit mee op de veranderingen die de golven van de tijd met zich meebrachten, het afnemende belang van het Romeinse recht, de komst van het wetboek, de afschaffing van het Latijn, het uitvliegen van sociologen en economen naar eigen faculteiten, notarissen en fiscalisten die zich meester mochten noemen, de komst van niet-gymnasiasten, en zo zijn er nog talloze voorbeelden die laten zien hoe de faculteit mee veranderde met de wereld.

STAAT VAN DE RECHTSTAAT

Toch denk ik – en soms vrees ik – dat de veranderingen van de afgelopen tien tot twintig jaar, van een andere orde zijn, van een andere aard ook. Veranderingen die ik zelf niet had voorzien, in ieder geval niet in deze mate.

En die andere orde en die ander aard, die bestaan volgens mij hieruit: De bewegingen die we nu zien, verlangen niet van het recht, van ons juristen, dat wij meebewegen, nee, veel meer bewegen ze tegen het recht in.

Ons vakgebied is een van de oudste wetenschappelijke disciplines, de rechterlijke macht is al generaties lang een onbetwistbare poot van de trias politica, en ons land is een rechtstaat, waarin rechtszekerheid en rechtsgelijkheid vanzelfsprekend zijn. Dat alles heeft misschien wel tot wat zelfgenoegzaamheid geleid, of misschien zijn we blind geweest voor wat er in de samenleving speelde. Maar deze vanzelfsprekende positie is niet langer.

Want wetten, rechters en juristen, en de rechtstaat zelf staan onder druk. Terwijl vanuit de rechterlijke macht en vanuit de academie juist pogingen zijn gedaan om dichter bij burgers te komen, lijken die voor een deel juist verder op afstand te staan.

Kijken we nog op van berichten waarin rechters beticht worden van partijdigheid, van politiek gemotiveerde interventies? Schrikken we nog als er tribunalen worden aangekondigd, en tegelijkertijd veel verkiezingsprogramma’s in strijd blijken met internationale verdragen?

Wat doen we, als journalisten brandbommen door de voordeur krijgen, als politici niet meer zonder beveiliging kunnen, als journalisten, kroongetuigen en advocaten op klaarlichte dag worden vermoord?

Al we er niet meer van opkijken, of erger nog, als we wegkijken, dan dreigt een gevaarlijk nihilisme, een totale afwijzing van de democratie. Afgelopen weekend beschreef Bas Heijne dat indringend in de NRC. Sommige mensen in onze samenleving voelen zich zo bedreigd in hun bestaan, dat alles in het teken komt de staan van een strijd tegen de overheid, waarin alles wat tegen het eigenbelang in gaat, kwade opzet is, en waarin elk plan, elke maatregel, elke verandering met het grootste wantrouwen moet worden benaderd.

Die haat, dat wantrouwen, zo ziet Heijne ook, vindt zijn vruchtbare bodem vaak genoeg in “aantoonbaar reële onvrede”, niet zelden veroorzaakt door een overheid die zich terugtrok uit de samenleving, publieke problemen aan de markt liet, of mensen vroeg om het zelf maar op te lossen. Het is niet vreemd dat gezag dan erodeert, dat mensen het zelf wel uitzoeken en dat draagvlak vinden steeds moeilijker wordt. 

Ik kan me voorstellen dat dit alles jullie werk ook beïnvloedt, of op zijn minst aanzet tot nadenken en zelfreflectie. Ik merk in ieder geval wel in mijn eigen dagelijkse praktijk dat veel wat eerder vanzelfsprekend was, dat niet meer is. Het maak het voor mij alleen maar noodzakelijker om vandaag het woord tot jullie te richten. Want het thema van vandaag heeft zonder meer onze dringende aandacht nodig: de rechtstaat staat onder druk. De gewaardeerde collega uit Leeuwarden verbreedde het onderwerp al direct naar de democratie.

En of we het nu hebben over de rechtstaat, de rechtsorde of de democratie: de druk is er en vraagt van ons om een reactie.

TJEENK WILLINK

Een goede reactie, begint evenwel met een goede analyse.

Het afgelopen jaar ben ik wat dat betreft getroffen door het buitengewoon scherpe oog van meester Herman Tjeenk Willink. Zodra we hem vergeven dat hij in Leiden heeft gestudeerd, kunnen we alleen maar bewondering hebben voor de wijze waarop hij zijn decennialange ervaring en zijn diepgaande kennis van het recht en het openbaar bestuur weet te combineren. Het resulteert in kraakheldere analyses die getuigen van een sterk ontwikkeld en onafhankelijk intellect, dat samengaat met een diepgevoeld engagement met de rechtstaat en de democratie.

Ik kan hier geen recht doen aan al zijn scherpzinnige observaties, maar ik zal er een aantal aanhalen die mij in het bijzonder aanspreken. 

Betonrot noemde Tjeenk Willink de sluipende uitholling van de democratische en sociale rechtsorde. Betonrot waarvan de gevolgen steeds zichtbaarder worden en exponentieel lijken toe te nemen. 

In de analyse van Tjeenk Willink is het betonrot ontstaan door een weigering van de overheid om op een fundamenteel niveau na te denken over de eigen logica in het functioneren, het gebrek aan collectief geheugen en de neiging om de overheid als een bedrijf te managen.

Hij schrijft, en ik citeer: De democratische rechtsorde is geen staatkundig organisatiemodel maar een normatief concept. Het gaat om fundamentele beginselen en waarden zoals tolerantie, goede trouw, rechtvaardigheid, redelijkheid, openbare orde en mensenrechten. Daaraan wordt elk doen en laten van de overheid geijkt en het gedrag van burgers – individueel en collectief – getoetst. De democratische rechtsorde sluit ín (‘Ieder telt mee’), niet úit. Daarom is onze democratische rechtsorde ook een sociale rechtsorde.”

Wat er echter gebeurt volgens Tjeenk Willink, is dat er nonchalant met deze rechtsorde wordt omgesprongen, vooral in Den Haag. Hoe de overheid omgaat met het recht, hoe ze veiligheid prioriteert boven justitie, holt de democratische rechtsorde uit en “daarvan worden burgers die van de overheid afhankelijk zijn, zij die het niet zo goed getroffen hebben, als eersten het slachtoffer.”

De voorbeelden kennen we maar al te goed: de gaswinning in Groningen en alle ellende die daaruit voortkomt en maar niet opgelost wordt, de toeslagenaffaire, de opvangcrisis in Ter Apel.

Tjeenk Willink wijt deze uitholling aan het feit dat de taal van economen en managers leidend is geworden in Den Haag. Maar in die economische taal “is geen plek voor de waarden die de kwaliteit van leven en samenleven bepalen; de waarden die de overheid bij haar functioneren in acht moet nemen.”

Op andere plekken zie ik een zelfde ontwikkeling. Bijvoorbeeld in het onderwijs. Nederland scoort internationaal al jaren matig tot slecht als het gaat om burgerschapsonderwijs. En ook al ligt er sinds vorig jaar een nieuwe richtinggevende wet, de Onderwijsinspectie stelde begin dit jaar nog dat er nog veel te doen is.

We kunnen en mogen dit niet laten verslonzen: het is van het grootste belang dat kinderen op jonge leeftijd kennismaken met democratische normen en waarden, dat ze het belang van de rechtstaat leren, maar ook dat scholen een plek zijn voor leerlingen en leraren waar zij openlijk en veilig kunnen discussiëren over maatschappelijke vragen. Ook zij moeten een andere taal leren spreken dan enkel de economische.

Een tweede punt is dat er een “chronisch gebrek” is aan politieke belangstelling voor de uitvoerbaarheid van beleid. Ik ervaar dat ook zo. In de Tweede Kamer lijkt wel steeds minder bereidheid om bezig te zijn met wetgeving. De druk van sociale media, voortdurende peilingen, er zijn vast meer verklaringen te bedenken, maar het is duidelijk dat de prioriteiten zijn verschoven. Vroeger zaten er misschien wel wat te veel juristen in de Kamer, maar nu denk ik wel eens dat het er te weinig zijn (nog maar 25). Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de afnemende kwaliteit van wetgeving en de toenemende onuitvoerbaarheid van wetten, ook daar mee te maken hebben.

En dat is iets dat ik, mijn collega’s in Groningen en in het hele land, dagelijks merken.

Of het nu gaat om de decentralisaties, de gemeentefinanciën, de opvang van vluchtelingen, het bouwen van woningen, het beschermen van natuur… Gemeenten en provincies worden geacht dicht bij de burger staan, maar kunnen hen vervolgens te weinig bieden, omdat ze niet de juiste instrumenten of niet genoeg middelen meekrijgen. En er is weinig zo schadelijk voor het vertrouwen in de overheid, als een overheid die niet kan leveren na gedane beloften.

Daarbij is het maar de vraag hoe dichtbij je als overheid kunt staan, wanneer, zeker in de regio, openbaar vervoer, agenten en huisartsen en scholen uit de dorpen verdwijnen, juist door het kosten-baten denken voorop te stellen.

De rechtstaat is niet gebaat bij de dominantie van economische taal, wat niet wegneemt dat economische inzichten natuurlijk wel dienend kunnen zijn aan de rechtstaat.

Een democratische rechtstaat biedt in de eerste plaats zekerheid. Het beschermt onze klassieke en sociale grondrechten, het garandeert ons gelijkwaardigheid, gelijke behandeling, toegang tot de rechtspraak. Het garandeert ons zorg, onderwijs en een dak boven ons hoofd. Die rechten zijn niet uit te drukken in een Excel-sheet, maar zijn principiële beginselen van de rechtstaat.

De uitholling van deze beginselen, deed me denken aan de Berberse filosoof Ibn Khaldun, die al in de zevende eeuw de overheid omschreef als een instituut dat onrecht voorkomt, behalve het onrecht dat ze zelf aanricht.

En er is de laatste tijd het nodige onrecht aangericht.

EIGEN PRAKTIJK

Ik kan u best wat voorbeelden meegeven, maar ik wil ook niet te cynisch overkomen, dus ik beperk met tot twee waar ik uit eerste hand mee te maken heb gehad. 

De eerste is het gedoe met de subsidies voor het verbeteren van woningen in het aardbevingsgebied, aan het begin van het jaar.

Tienduizenden Groningers moesten in een wachtrij staan, omdat de overheid de procedure vreselijk slecht had georganiseerd en ook nog eens te weinig geld beschikbaar had gesteld om alle gedupeerden tegemoet te komen. Een subsidieloterij voor mensen die vaak al jaren in kapotte huizen zitten, die zuchtend en steunend de bureaucratische molen door moeten voor een schadevergoeding, die niet weten wanneer de aardbevingen stoppen. Ik kan er met mijn hoofd nog steeds niet bij.

En weet u wat het ergste is: toen ik voorstelde om het anders te organiseren, en wel onmiddellijk, waren de eerste reacties: ja maar, precedentwerking, juridische vormgeving, aansprakelijkheid…
Als de wet zo leidend wordt, zo instrumenteel, zo klinisch, dat we de mensen uit het oog verliezen, dat het denken stopt… Dan hebben we nog veel te doen.

Het tweede, nog schrijnender voorbeeld, is de situatie in Ter Apel. Een jaar geleden heb ik al aandacht gevraagd voor overbelasting en de gevolgen die dat zou hebben voor de gezondheid van de mensen daar, voor de brandveiligheid en de sociale veiligheid. In april noemde ik het ons eigen Lampedusa. En ondertussen bleef iedereen naar elkaar wijzen.

U weet wat er volgde. De kinderombudsvrouw sprak inmiddels van “mentale verwaarlozing” bij kinderen in het aanmeldcentrum, Het trieste dieptepunt was dat, hoe welkom ook, Artsen zonder Grenzen zich genoodzaakt voelde om in te grijpen.

Nog steeds zijn er collega’s die niet mee willen werken aan de opvang. Alsof alle vluchtelingenverdragen en mensenrechtenverdragen zo ter zijde kunnen worden geschoven. Maar misschien moeten we ons er ook niet over verbazen, aangezien bij de laatste verkiezingen al flink wat verkiezingsprogramma’s in strijd bleken met de wet en internationale verdragen.

In plaats dat we zorgen dat alle gemeenten bijdragen en statushouders gehuisvest worden, wat prima kan in een rechtstaat en een beschaafd land als de onze, komt men op de proppen met een asielstop – onmogelijk alleen al vanwege internationale verdragen.

Ondertussen lopen de kinderen in Ter Apel tussen het afval, moeten de mensen het daar doen met een paar dixies en komt er water uit een tuinslang. Mensen slapen buiten in de regen, er breken besmettelijke ziektes uit.

We zien dat mensen die niet in het centrum thuishoren, de veiligelanders, rotzooi trappen en daarmee het perspectief voor iedereen die wel recht heeft op opvang verslechteren. Maar het lukt ons niet om hen via het strafrecht aan te pakken; het juridische kader houdt hier geen gelijke tred met wat er in de praktijk gebeurt.

Als ergens de afbrokkeling van onze rechtstaat een gezicht krijgt, als ergens de analyse van Tjeenk Willink in zijn meest gure verschijningsvorm gestalte krijgt, dan toch daar, in Ter Apel, op minder dan een uur rijden van hier.

WAT TE DOEN VOOR JURISTEN?

Ik besef me dat ik u tot nu toe een somber beeld heb geschetst. Ik zal proberen om nu ook nog een handelingsperspectief te schetsen, zodat u daar dit jaar direct mee aan de slag kunt.

Ik put daarbij uit het werk van Julien Benda, van bijna 100 jaar geleden. In 1928 schreef hij ‘La Trahison des clercs’ (1927), onlangs in het Nederlands verschenen als ‘Het verraad van de intellectuelen’.

Benda schetst in dit boek een ideaalbeeld van een intellectueel: een onafhankelijk denkend individu dat gericht is op de waarheid, op rechtvaardigheid en de rede, iemand die zich niet laat meeslepen door politieke driften. In het voorwoord vat historicus Thijs Kleinpaste dat goed samen: De intellectueel, of zoals hij het noemt, ‘de criticus’, “bevraagt ieder gedachtengoed dat bereid is te sjoemelen met de elementaire waardigheid van mensen, wantrouwt stellig iedere vorm van macht (..) de criticus, als buitenstaander pur sang, kiest altijd partij voor andere buitenstanders, omdat de rechten, stemmen en ervaringen van diegenen buiten de posities van macht en invloed altijd als eerste terzijde geschoven worden.”

Het kost niet al te veel moeite om van dit ideaalbeeld weer uit te komen bij meester Tjeenk Willink. Tegelijkertijd moeten we constateren dat zijn stem op zichzelf te weinig is. Bovendien heeft hij zich grotendeels teruggetrokken uit het publieke debat.

Dat betekent dat de taak om onze rechtstaat te verdedigen, om de rol van criticus op ons te nemen, door anderen opgenomen moet worden. Door u en door mij.

Laat ik bij mezelf beginnen. Ik zie dat het nodig is om steeds aandacht te vragen voor de geest van de wet, voor context en de gevolgen voor mensen. Je mag je als jurist niet verschuilen achter de wet, als de uitkomsten onredelijk zijn. Het betekent ook dat, als het recht niet op tijd mee verandert met de samenleving, de legitimiteit onder druk komt – en, zoals ik zei, er een beweging tegen het recht in ontstaat.

Tegelijkertijd moeten we de verwachtingen temperen over wat het recht vermag, om teleurstelling en nog meer wantrouwen te voorkomen.

Het zijn lessen die ik geleerd heb, maar die jullie misschien ook kunnen gebruiken.

Maar ook voor jullie ligt er een taak, een opdracht om in je dagelijkse werk, of in de carrière die nog voor je ligt, na te denken over welke rol jullie kunnen spelen om onze rechtstaat te bewaken, te stutten en te verdedigen.

Niet voor niets zei onze minister van Veiligheid en Justitie onlangs dat een weerbare democratie vraagt om weerbare democraten. Ik zeg haar dat na en vraag jullie om dit te doorleven in je werk en in je studie, om onafhankelijk en kritisch te blijven, maar niet onthecht te raken: engagement met de rechtstaat is meer dan ooit nodig en noodzakelijk.

Dank jullie wel.

Uitgesproken tijdens de lancering van de strategische agenda, 12 mei 2022

Beste mensen,

Namens alle betrokken partijen heet ik u van harte welkom bij de lancering van de nieuwe strategische agenda van het Akkoord van Groningen. In het bijzonder een warm welkom voor staatssecretaris Vijlbrief, de leden van de Tweede Kamer die hier vandaag zijn, de collega’s van de regio Groningen-Assen en de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Dank dat jullie zijn gekomen.

Het Akkoord van Groningen is in Nederland eigenlijk zonder gelijke. Nergens is er zo’n samenwerkingsverband tussen kennisinstellingen, ziekenhuizen en overheden, en overal waar ik kom zeggen overheden, ziekenhuizen en kennisinstellingen dat ze zo zouden willen samenwerken. Het geheim van dit succes wil ik wel delen overigens. Dat is namelijk de toenemende samenwerking van onze organisaties met de regio.

Velen van jullie hebben ook meegewerkt aan deze nieuwe agenda. Dat begon vorig jaar in september in de Energy Barn. Daarmee is deze agenda een goed voorbeeld van hoe we elkaar steeds beter weten te vinden. We slagen er steeds beter in om met kleine en grote bedrijven, met andere organisaties en met inwoners samen te werken.

Daardoor lukt het ons, als regio, om baanbrekend te zijn als het gaat om energie, gezondheid, digitale economie en voedsel. Dat klinkt groots en meeslepend, maar het gaat om grote bewegingen én om kleine stapjes, het gaat om innovaties die van belang zijn voor de wereld, én om werk en opleidingen voor de inwoners van onze regio.

En met de nieuwe strategische agenda van het Akkoord, willen we die twee zaken nog meer aan elkaar verbinden. Bijvoorbeeld rond waterstof. We zijn de eerste groene waterstofregio van Europa. Waterstof kan ons helpen om de slag naar duurzame energie te maken en om minder afhankelijk te worden van de grillen van de wereldpolitiek.

Om dat te laten slagen, hebben we goede mensen nodig. Daarom werken het bedrijfsleven, de New Energy Coalition en de Akkoordpartners samen om te zorgen dat we genoeg en goed opgeleid personeel hebben, en dat de mensen die nu in de gassector werken, straks kunnen werken aan waterstof.

We bouwen een duurzaamheidscampus in Groningen, waar jonge mensen de beste opleidingen kunnen krijgen gericht op de energietransitie. We werken hierbij nauw samen met Noord-Duitsland en Scandinavië.

Zo komt alles bij elkaar: we lossen een groot maatschappelijk vraagstuk op, dat van belang is voor Groningen, voor Nederland en ver daarbuiten,  en we zorgen voor werk en onderwijs voor onze inwoners. Deze aanpak volgen we ook bij onze andere speerpunten: gezondheid, digitalisering en voedsel. 

Op deze thema’s willen we de beste opleidingen en in de regio de beste campussen. Daarom maken we nu een Masterplan Campussen voor de metropoolregio Groningen.

We hoeven niet te doen wat ze op andere plekken al goed doen, maar we kijken waar onze meerwaarde ligt. Dat is waar het Akkoord ook echt aan kan bijdragen: samen met de regio een plek creëren waarvan jonge mensen van over de hele wereld denken: daar moet ik naar toe, daar kan ik wat betekenen voor de wereld. En waarvan bedrijven zeggen: daar zitten de beste mensen, wij willen meedoen. Dat is de kern van onze nieuwe strategische agenda. Samenwerken met het bedrijfsleven en al die anderen, om te zorgen voor een groene en gezonde toekomst, met goede opleidingen en goed werk voor onze inwoners.

Dit zal van ons allemaal wat vragen.  Tijd, geld, menskracht. Maar het is het waard, dat heeft het Akkoord sinds de oprichting steeds laten zien. 

Want we hebben al prachtige resultaten geboekt de laatste jaren: we hebben succesvolle aanvragen ingediend bij het Groeifonds, de Groningse Campus is inmiddels een campus van nationaal belang, we krijgen honderden miljoenen uit het Just Transition Fund omdat we hier werken aan nieuwe banen in de energietransitie…

En wat mij daarbij opvalt, is dat onze collega’s in Duitsland en Scandinavië naar ons toekomen. Ze willen met ons praten over waterstof, over het uitwisselen van mensen en kennis, en ze vragen mij hoe we voor goede verbindingen kunnen zorgen.

Volgende week gaan we met een delegatie naar Zweden en Finland. Onlangs hebben we afspraken met Bremen en Hamburg gemaakt om onze samenwerking te versterken. Zoals de Commissaris van de Koning René Paas onlangs al zei: Eigenlijk zijn wij het diepe Zuiden van Scandinavië. En in Scandinavië en Duitsland weten ze dat ook al.

Maar nu heb ik in de krant moeten lezen dat het kabinet op de rem trapt bij treinverbindingen van Groningen naar Duitsland en Scandinavië. Ik ga daarover niet met meel in de mond praten: Die verbindingen zijn nodig om ons gezamenlijke opgaves rond klimaat, energie en Europese samenwerking mogelijk te maken. Terugkomen op gedane beloftes past daar niet bij en zou zeer onverstandig zijn.

Ik ben er ook van overtuigd dat vandaag duidelijk zal worden dat we hier Gronings goud in handen hebben, en dat het nu aan ons is om te zorgen dat iedereen, in Groningen, in Nederland en ver daarbuiten dat weet en gaat merken.

Ik wens u een geslaagde middag. Dank u wel.

Uitgesproken bij de onthulling van de Stolpersteine aan de Schoolholm, 2 mei 2022

Geachte aanwezigen,

Dank dat u gekomen bent, naar wat ooit Beth Zekenim (1) was, een verzorgingshuis voor Joodse Groningers.

Vandaag onthullen we hier 38 Stolpersteine, Of ‘struikelstenen’. Betonnen stenen, met daarop een messing plaat waarin de naam, geboortedatum, deportatiedatum, plaats en datum van sterven zijn gestanst van de Joodse bewoners en personeelsleden van Beth Zekenim. Zij werden weggevoerd van hier en keerden niet terug.

Een paar weken geleden was de bedenker van de Stolpersteine in Groningen. In een interview haalde hij een citaat uit de Talmoed aan, dat hem ooit was aangereikt door de rabbi van Köln: “Een mens is pas vergeten als men zijn naam is vergeten”. Hij noemde de stenen een “herinneringspunt” voor nabestaanden(2).

Het is elke keer weer een indringende ervaring hoe de Stolpersteine die herinnering bewerkstelligen hoe ze bijdragen aan het ‘niet-vergeten’.

Je valt niet echt over de stenen, maar “je struikelt erover met je hoofd en je hart”, zoals een scholier ooit zei.

De stenen brengen ons niet alleen lichamelijk even uit balans, maar ook geestelijk. Ze vertragen de tijd en geven slachtoffers hun naam, hun bestaansrecht terug, ook als is het maar even.

En tegelijkertijd worden we daarmee herinnerd aan het onvatbare dat hier gebeurd is.

Beth Zekenim was het resultaat van een decennialange droom en inspanning van de Joodse gemeenschap.

Het begon rond 1850 met een paar kapitaalkrachtige leden van de Joodse gemeente, die een plek wilden realiseren waar ouderen terecht konden.

Dat lukte hen na enige tijd, maar de omstandigheden in het onderkomen waren niet best.

In de jaren 20 van de twintigste eeuw groeide de wens om een écht nieuw verzorgingshuis te bouwen.

Rijk en arme leden van de Joodse gemeente in Groningen droegen bij, soms in speciaal hiervoor gemaakte koperen spaarpotten. Uiteindelijk werd in 1932 een nieuw, passend gebouw geopend. Er kwam zelfs een eigen arts in dienst.

Na de inval van de Duitsers in 1940 werd het leven in Beth Zekenim langzaamaan moeilijker. Er was een tekort aan gas, kolen en elektriciteit. Alles was op rantsoen. Aan het begin van 1943 mochten er van de bezetter alleen nog zieke en onvervoerbare ouderen verzorgd worden.

Het bleek een voorafschaduwing van de verschrikkingen die de bewoners en het personeel van Beth Zekenim stonden te wachten .

Op 9 maart 1943 ontruimde de bezetter het verzorgingshuis. De oude, kwetsbare bewoners moesten op het Zuiderdiep in hun bedden wachten op de vrachtauto’s en bussen waarmee ze werden vervoerd.

De patiënten en het personeel werden naar Westerbork afgevoerd. Hun eindbestemming was vernietigingskamp Sobibor, waar ze direct na aankomst werden vermoord.

Met het plaatsen van deze stenen en het lezen van hun namen, dringt het besef opnieuw door dat het om mensen gaat die onze ouders of grootouders, onze buren, onze vrienden, onze collega’s hadden kunnen zijn, of misschien nog wel scherper, dat wij het zelf hadden kunnen zijn.

Het maakt dat wij ons zelf steeds weer opnieuw moeten afvragen wat wij nu doen om te voorkomen dat dit weer kan gebeuren.

Ik vind dat een moeilijke vraag. We zeggen telkens weer tegen elkaar ‘dat nooit weer’, maar we zien ook dat de ongekende wreedheid en blinde haat nooit ver weg zijn.

We zien ze soms sluipenderwijs onze samenleving binnen sijpelen, en soms worden we vanuit het niets geconfronteerd met door mensen veroorzaakt onmenselijk leed.

Wat kunnen wij daar aan doen? Ik weet het niet precies. Ik ben er wel van overtuigd dat het steeds opnieuw vertellen van de verhalen van hen die dat zelf niet meer kunnen, er wezenlijk onderdeel van is.

Omdat dat ons dwingt om na te denken over de vraag wat voor samenleving we willen zijn, en omdat verhalen ons kunnen helpen om de moed te vinden om op te staan tegen hen die onze vrijheid bedreigen.

Namens de gemeente Groningen wil ik daarom ook mijn dank uitspreken aan Joop Woldring, de Stichting Synagoge Folkingestraat en alle vrijwilligers die bij dit project betrokken zijn geweest.

Met hun betrokkenheid, inlevingsvermogen en onvermoeibare inzet helpen zij ons om te blijven herdenken, om een stem te geven aan hen die niet meer kunnen spreken en daarmee om elke dag werk te maken van een vrije samenleving.

Dank jullie wel.

  1. Betekent: 'Huis voor Oudelieden'
  2. Nieuwsbericht RTV Noord Geestelijk vader Stolpersteine legt stenen in Stad: 'Een mens is pas vergeten als men zijn naam is vergetenexterne-link-icoon

Uitgesproken bij de boekpresentatie van Lege Plekken, 29 april 2022 

Geachte aanwezigen,

De laatste jaren realiseren we ons steeds vaker dat ons beeld van het verleden onvolledig is: er ontbreken feiten, er missen perspectieven, er zijn stemmen die niet gehoord worden.

Dat is problematisch, omdat onze geschiedenis ons doen en laten in het heden mede bepaalt. Geschiedenis ordent onze samenleving, het schept identiteiten, het vormt onze cultuur en onze tradities.

Onze omgang met ons verleden gaat om macht en onmacht, om erkenning en rekenschap, om groepsgevoel en om zingeving [1].

In een meerstemmige, democratische samenleving, is een zorgvuldige omgang met het verleden dan ook een grote verantwoordelijkheid van bestuurders en volksvertegenwoordigers.

Ons beeld van het verleden kan nooit volledig zijn, maar we kunnen het wel minder onvolledig maken. Voor die inclusiviteit is de overheid mede, en soms ook als eerste verantwoordelijk. 

In het bijzonder als onze rechtsvoorgangers in dat verleden een rol hebben gespeeld; en nog meer als deze rol tot nu toe onderbelicht is gebleven.

Omdat daar aanwijzingen voor waren leefde ook in Groningen al langere tijd de wens om onze eigen geschiedenis opnieuw te onderzoeken.

In oktober 2020 constateerden Journalisten van het programma Pointer dat veel gemeenten geen beeld hadden van hun betrokkenheid bij de ontvreemding van Joods vastgoed in de Tweede Wereldoorlog.

Ze riepen op om onderzoek te doen. Onderzoek naar de ontvreemding én naar hoe de gemeenten na de oorlog omgingen met eigenaren of nabestaanden die hun huizen, panden of grond terug wilden. 

De stad Groningen kende voor de oorlog een van de grootste Joodse gemeenschappen van het land[2]. Van de ongeveer 3000 Joodse Groningers, bleven er na de oorlog maar een paar honderd over.

Het college van de gemeente Groningen wilde daarom duidelijk krijgen welke rol onze rechtsvoorgangers hebben gespeeld tijdens deze periode.

Het gaat hier om de voormalige gemeenten Groningen, Haren, Ten Boer, Hoogkerk en Noorddijk. Voor het gemak spreek ik over ‘de gemeente Groningen’.

De gemeente heeft professor doctor Maarten Duijvendak en doctor Stefan van der Poel van de Rijksuniversiteit Groningen gevraagd onderzoek te doen.

Zij hebben niet alleen de rol van de gemeente in relatie tot het Joodse vastgoed onderzocht, maar ook de Groningse politie, de opvang van Joodse slachtoffers na de oorlog, en de herinneringscultuur in Groningen.

We zijn de heren Duijvendak en Van Der Poel en hun team zeer erkentelijk voor het grondige en gedegen werk dat ze hebben geleverd. Zij zullen straks zelf ook hun onderzoek toelichten.

Het onderzoek is nu afgerond; ik zal daar vandaag op reflecteren. Toch moet ik de verwachtingen temperen: dit is pas het begin. In de komende maanden zullen college en raad een oordeel gaan vormen en bepalen wat er nu moet gebeuren. Ik kom daar straks nog op terug.

Vandaag wil ik niet alleen maar zakelijk naar het onderzoek kijken. Natuurlijk, we moeten weten of onze voorgangers volgens de regels en de afspraken hebben gehandeld. Met andere woorden: of ze het goed hebben gedaan.

Tegelijkertijd wil ik ook reflecteren op de vraag of ze rechtvaardig, redelijk en empathisch hebben gehandeld. Met andere woorden: of ze het goede hebben gedaan.

Ik zal bij dit alles niet in de details of de casuïstiek treden, maar mij beperken tot de hoofdlijnen. Dat neemt niet weg dat u waarschijnlijk ook weet dat er nog een enkele casus is waarvan mensen zeggen: hebben jullie dit nu goed en compleet in beeld?

Daarover kan ik zeggen dat wij samen en in goed overleg met de belanghebbenden onderzoeken hoe het precies zit. Dat zijn we hen verplicht en dat gaan we ook netjes doen.

Terug naar het rapport. Op hoofdlijnen stellen de onderzoekers vast dat de gemeente Groningen niet op grote schaal heeft geprofiteerd van de oorlogsomstandigheden. De gemeente Groningen heeft zichzelf niet verrijkt, zo schrijven zij.

Dat betekent niet dat de gemeente zonder zonde is. Om stadsuitbreiding mogelijk te maken, heeft zij enkele malen Joodse landbouwgrond en percelen gekocht [3]. Dat gebeurde in ieder geval twee keer nadat de Nederlandse regering in ballingschap had laten weten dat dit soort transacties als ‘te kwader trouw’ beschouwd moesten worden. We kunnen hier niet onvermeld laten, dat dit gebeurde terwijl Groningen een NSB-burgemeester had.

Tijdens de bezetting was de rol van de gemeente, in de woorden van de onderzoekers, “bovenal formalistisch, faciliterend en uitvoerend (…). De gemeente verleende vergunningen, voerde verordeningen uit en beheerde nauwgezet de administratie. Hierdoor droeg zij bij aan een procesmatige, bureaucratische wijze van vervreemding van Joods onroerend vastgoed.” Einde citaat.

Als ik vanuit het heden naar deze bevindingen kijk, dan kan ik niet anders constateren dan dat ik had gewild dat bestuurders en ambtenaren anders hadden gehandeld.

Maar is het eerlijk om dat nu te zeggen?

Ik meen dat we ook een poging moeten doen om te proberen te begrijpen onder wat voor omstandigheden besluiten moesten worden genomen, welke morele maatstaven toen golden en ook welke ruimte er was om daar naar te handelen.

De onderzoekers schrijven dat de bestuurlijke bewegingsruimte zeer beperkt was. De gemeenteraad mocht niet samenkomen, wethouders droegen geen politieke verantwoordelijkheid meer, de burgemeester had niets te zeggen over de politie. De democratie was opgeschort: in feite voerde men het beleid van de bezetter uit.

Bestuurders en ambtenaren bleven vaak op hun plek. Samenwerking met de Duitsers werd gezien als het minste, of als een noodzakelijk kwaad.

De Nederlandse regering had daar in 1937 ook opdracht toe gegeven: bij een eventuele vijandelijke inval moest alles zoveel mogelijk doorgaan. De regering had daarbij echter geen rekening gehouden met een langdurige bezetting door een wreed, autoritair regime. 

Ik weet ook niet wat ik had gedaan. Bij welke maatregel sta je op, of stap je op? En wat betekent dat voor jezelf, voor je gezin of anderen om je heen?

Hoe vaak kun je denken: na deze vreselijke maatregel stopt het vast. Of: als ik blijf kan ik misschien nog erger voorkomen.

Mijn voorganger, burgemeester Cort van der Linden, worstelde ook met deze dilemma’s. Hij schikte en plooide, probeerde door aan te blijven het ergste te verzachten en te voorkomen dat er een pro-Duitse opvolger zou komen. Het betekende wel dat hij ver met de bezetter mee moest gaan: zo ontsloeg hij communistische en Joodse raadsleden.

Tot twee keer toe stond hij op het punt om af te treden, maar de opperrabbijn vroeg hem aan te blijven. In september 1942 werd hij alsnog ontslagen door de bezetter, omdat hij protesteerde tegen de deportatie van honderden Joodse mannen. Cort van der Linden moest daarna onderduiken. En: er kwam alsnog een NSB-burgemeester; burgemeester Tammens.

In Haren weigerden ambtenaren mee te werken met de bezetter, sommigen moesten dat met hun leven bekopen, anderen moesten de rest van de oorlog onderduiken [4]. 

Wat was het goede om te doen? Hadden wij het anders gedaan? Ik weet het niet. Het maakt me wel voorzichtig om vanuit het heden te oordelen over het verleden.

Na de oorlog verliep het rechtsherstel via een afdeling van de Raad voor het Rechtsherstel. De gemeente liet op instructie van het Rijk het initiatief voor rechtsherstel bij de belanghebbende. De houding was afwachtend en formeel. De meeste zaken werden afgehandeld met een schikking, waarbij de grond bijna altijd in handen van de gemeente bleef en de aanvrager gecompenseerd werd.

Ook hier zien we een bureaucratische, zakelijke en weinig inlevende gemeente.

Dit beeld wordt versterkt als we kijken naar hoe Joodse Groningers die na de oorlog terugkwamen, werden opgevangen. Deze opvang werd georganiseerd door het Militair Gezag.

Velen van hen kwamen terecht in de Harmonie. Soms omdat er andere mensen in hun huizen woonden. Er was een groot te kort aan eigenlijk alles: Bedden, dekens, kleding, bestek, kranten… 

Mensen moesten op de grond op stro slapen. Er was in de samenleving weinig aandacht voor de ervaringen en het leed van de Joodse gemeenschap.

Groningen is daarin niet uniek. In heel Nederland was sprake van weinig inlevingsvermogen en een neiging om vooral regels en procedures voorop te zetten.

Ook naar de maatstaven van toen, schoot men tekort. Al in 1947 concludeerde een parlementaire enquête immers dat de Nederlandse regering op veel terreinen een gebrek aan durf en initiatief had getoond. Dat bijna al het handelen te formalistisch en bureaucratisch was. Een beeld dat op gemeentelijk niveau niet anders was.

Historica Michal Citroen merkte onlangs op, dat over veel van deze zaken vergaderd is dat mensen er over hebben nagedacht. Dat ze zich de vraag hebben gesteld: wat doen we als onze mensen straks terugkomen?

Waar het wringt, stelt zij, is dat de overheid er niet in slaagde om te “kunnen bedenken dat op een gegeven moment al die regeltjes, alles wat verzonnen was, moet wijken voor compassie." [5]

Kortom: misschien heeft men het na de oorlog binnen de wettelijke kaders dan wel goed gedaan, we moeten toch ook vaststellen dat is nagelaten om het goede te doen.

***

Nu dringt zich de vraag op wat we dit onderzoek moeten in het heden. 

Ik zie het als een plicht van elke generatie opnieuw. Om het verleden onder ogen te komen. Om het ongenoemde te benoemen. Want als we niet willen zien wat zich heeft voorgedaan, werpen we blokkades op in het heden en maken we de wond alleen maar dieper.

In sommige gemeenten zijn excuses aangeboden andere gemeenten stellen dat men binnen de wet is gebleven, al erkent men dat het handelen kil was.

Het gaat mij niet zozeer om de afwegingen van mijn collega’s. Ik vraag me wel af wat er verandert elke keer als we zeggen: Dat nooit weer; Opdat we niet vergeten; Of ‘sorry’.

Wassen we onze handen in onschuld en gaan we weer over tot de orde van dag? Of verandert ons gedrag, onze houding ook echt?

Een oordeel over toen verplicht ons ook om onszelf de vraag te stellen wat dat oordeel betekent voor het hier en nu. Alleen excuses volstaan dan niet. 

U heeft daarom na dit alles ook recht op een diepgaander antwoord. Ik kan u dat vandaag nog niet bieden.

Dit is ook omdat ik er zeer aan hecht om deze stukken eerst voor te leggen aan onze volksvertegenwoordigers. Om nu eerst de democratie te laten spreken, over een periode waarin haar het zwijgen was opgelegd. 

Dat is voor mij meer dan alleen een symbolische handeling. We moeten ons verleden gezamenlijk onder ogen komen en bespreken. Ons daartoe misschien zelfs dwingen, als het moeilijk wordt.

U mag van mij verwachten dat ik er alles aan zal doen om te bevorderen dat de gemeenteraad hier nog voor de zomer over spreekt. Die democratische verankering kan ons helpen, om de uitkomsten van het onderzoek te laten leiden tot verandering ten goede in het heden. Dat zijn we de nabestaanden verplicht. Dat zijn we de democratie verplicht. Dat zijn we onszelf verplicht. 

Dank u wel.

  1. Vgl. Remieg Aerts, Papavers uit omgewoelde grond: groene.nl/artikel/papavers-uit-omgewoelde-grondexterne-link-icoon
  2. Na Amsterdam, Den Haag en Rotterdam.
  3. De aankopen lijken vooral ingegeven door opportunisme: men haalde een noodzakelijke aanschaf naar voren, wellicht tegen een gereduceerd tarief en zonder kosten te maken voor onteigening.
  4. Pieter Wierenga, wie was dat? oldgo.nlexterne-link-icoon (pdf) 
  5. “Nederland gaat van oudsher slecht om met crises. Laat de overheid daar eindelijk van leren" De Volkskrant, 28 januari 2022externe-link-icoon.

Uitgesproken tijdens het moment van bezinning en solidariteit in de Martinikerk, 12 maart 2022

Geachte gasten, en in het bijzonder aan de burgers van het moedige Oekraïne die hier aanwezig zijn: laskovo prosimo do Groningen (Welkom in Groningen).

Op 24 februari viel het Russische leger Oekraïne binnen.
Er was geen enkele aanleiding voor deze schandalige aanval op een soeverein land. De ongefundeerde agressie van het Russische regime herinnert ons aan een duister verleden  waarvan we dachten dat het ver achter ons lag.

Een verleden, dat de Oekraïners zich maar al te goed herinneren. De twintigste eeuw was voor hun een eeuw van lijden en verdriet, van armoede, honger en oorlog.

Ondanks alle ontberingen en tegenslagen, richten de Oekraïners zich telkens weer op. En in de afgelopen twee decennia, standvastiger dan ooit, kozen de burgers van Oekraïne voor vrijheid en democratie. Ze oefenden hun recht uit om als natie hun eigen toekomst te bepalen.

Maar voor hen die leven in een verleden dat nooit heeft plaatsgevonden, die fantaseren over al lang verdwenen rijken en unies, voor hen is een toekomst die een tegengestelde richting opgaat onverdraaglijk.

Deze oorlog is begonnen onder valse voorwendselen en wordt aangewakkerd door een giftig mengsel van schaamteloze leugens en historische verzinsels. Deze onnodige strijd dient geen ander doel dan het bevredigen van de waanideeën van een dictator. Dit is Poetins oorlog.

Zijn doelen zijn voor iedereen duidelijk. Het Russische regime wil een democratisch gekozen regering omver werpen; de Oekraïense geschiedenis, cultuur en identiteit onderdrukken; en angst en twijfel verspreiden in Europa.    

Deze oorlog wordt niet alleen gevoerd tegen Oekraïne; het is een aanval op democratische normen en waarden, een onbezonnen afwijzing van internationale wetten en afspraken, en een meedogenloze aanranding van de waarheid.

De laatste weken hebben wereldleiders, overheden en burgers duidelijk gemaakt dat deze daden van agressie  niet onweersproken en onbetwist blijven.

De Europese Unie en de NAVO zijn eensgezinder dan ooit. Ongekende sancties zijn opgelegd. Overal zijn protesten tegen deze onrechtvaardige oorlog.

Ook hier in Groningen zijn veel mensen betrokken. Door te demonstreren, door spullen in te zamelen, of door te helpen bij het opvangen van Oekraïense vluchtelingen.

We proberen te doen wat we kunnen. En tegelijkertijd vragen we onszelf af: is dit genoeg? Moeten we niet meer doen? Maar ook: wat komt hierna?

We zien moedige Oekraïners hun leven riskeren voor hun land en hun families. We zien Russen hun vrijheid riskeren door te protesteren tegen een tiranniek regime. En we weten dat zij een oneerlijke strijd strijden.

Zij laten ons zien dat onze vrijheden niet vanzelfsprekend zijn. Ze herinneren ons eraan dat het universele recht op leven, vrijheid en onschendbaarheid van ieders persoon niet gegarandeerd is. Ze tonen ons dat deze vrijheden en rechten, onze vrijheden en rechten, onder zware druk staan op minder dan een dag rijden hier vandaan.

De beelden van het gewetenloze optreden van het Russische leger komen dagelijks tot ons: de vernietiging van wegen, huizen en zelfs de heilige grond van Babi Yar. De roerloze lichamen van een vluchtend gezin, gedood door mortiergranaten. De onmenselijke bombardementen op ziekenhuizen en kraamklinieken.

Met elk onschuldig leven dat verloren gaat, wordt het voor ons moeilijker om ons zelf te beheersen, om niet op de provocaties te reageren, om de sancties hun werk te laten doen.

Misschien liggen er nog maanden van strijd en leed voor ons, met stijgende spanningen, waarvan niemand weet hoe het afloopt.

Juist dan is het van groot belang, dat we ons uiteindelijke doel voor ogen houden.

Een doel, dat eerder treffend verwoord is door John F. Kennedy, tijdens de Cubacrisis. Hij zei, in mijn eigen woorden, dat ons doel niet moet zijn om te laten zien wie het sterkst is, maar te bewerkstelligen dat het recht zal zegevieren.  Dat we geen vrede moeten willen die ten koste gaat van vrijheid, maar een vrede moeten nastreven die samen gaat met vrijheid.[externe-link-icoon1]

Recht, vrede en vrijheid – dat moeten onze doelen zijn. Dat dat de uitkomst zal zijn, is geen gegeven. Er is geen garantie dat dit goed afloopt.  Er is geen zekerheid dat rode lijnen niet overschreden worden.

Maar we kunnen wel de kans op vrede vergroten. Door te begrijpen dat dit geen oorlog van gewone Russen tegen Oekraïners of Europeanen is, maar een oorlog van een dictator tegen de democratie.

Dus telkens wanneer ze ons provoceren, en dat zullen ze, blijven wij kalm. Telkens als ze twijfel zaaien, beschermen wij de waarheid. Telkens als ze ons uit elkaar proberen te spelen, staan wij vastbesloten als één. Wij wijken niet.

En ook in het kleine kunnen we van betekenis zijn. Laat boosheid je niet verlammen, maar help mensen in nood met kleren, onderdak of donaties. Laat propaganda je niet misleiden, maar vertrouw en steun erkende journalisten en wetenschappers. Laat geen wig drijven tussen jezelf en anderen, maar toon empathie en menselijkheid. Kleine daden van vriendelijkheid, kunnen een wereld van verschil maken. Laten we die wereld nastreven.

Dank u wel.

[1] JFK, Address during the Cuban missile crisis, 22 October 1962. “Our goal is not the victory of might, but the vindication of right –  not peace at the expense of freedom,  but both peace and freedom”