Logo van Gemeente Groningen dat doorverwijst naar de homepage van Gemeente Groningen
Logo van Gemeente Groningen dat doorverwijst naar de homepage van Gemeente Groningen

Herdenking Nederlands-Indië 15 augustus

Op 15 augustus herdenken we alle slachtoffers van de oorlog tegen Japan en de Japanse bezetting van het vroegere Nederlands-Indië.

Herdenking Martinikerkhof

De herdenking was op het Martinikerkhof op donderdag 15 augustus 2024 vanaf 17:30 uur. U kon toen de slachtoffers herdenken die omgekomen zijn tijdens de Japanse bezetting. En aandacht geven aan het gevoel van alle slachtoffers die geleden hebben door geweld, onderdrukking en gedwongen arbeid.

Het programma van de herdenking duurde ongeveer 1 uur. Er waren 3 sprekers, een minuut stilte en een kranslegging. Burgemeester Koen Schuiling hield een toespraak.

Bekijk het hele programma

De herdenking in Groningen bestond uit een drietal sprekers, afgewisseld met muziek, een minuut stilte en een kranslegging. Dit jaar begeleidde de Koninklijke Landmacht de herdenking met 4 militairen en een hoornblazer.

Het programma bestond uit de volgende onderdelen:

  • Openingsdans door Javaanse danseres;
  • Welkomstwoord door de dagvoorzitter;
  • Toespraak burgemeester Koen Schuiling;
  • Indische Onze Vader a capella gezongen;
  • 1 minuut stilte;
  • Kranslegging door Dora Eissing 
  • 1e spreker: Joost van Bodegom 
  • Muzikaal intermezzo;
  • 2e en 3e spreker (gezamenlijk); Ietje Kailola en Tea Brachwitz-Kempa
  • Dankwoord door dagvoorzitter met korte toelichting op de optocht en de nazit in de Martinikerk.
Toespraak burgemeester Koen Schuiling

Koen Schuiling

15 augustus 2024

GESPROKEN WOORD GELDT

***

Beste mensen,

Steeds vaker vragen jongeren aan hun ouders en grootouders om hun hutkoffers van zolder te halen en te openen. Ze willen weten wat voor verledens daarin zo lang zijn weggestopt.[1]

Voor hun is het “Indisch zwijgen” dat generatie op generatie is doorgegeven, niet langer vanzelfsprekend.

Zij willen weten waar ze vandaan komen, wat er gebeurd is, wat hun familie heeft meegemaakt. Zij willen de geschiedenis zichtbaar maken. En deze herdenking is daar onderdeel van.

Vandaag herdenken we het einde van de Tweede Wereldoorlog in het Koninkrijk der Nederlanden.

We herdenken alle slachtoffers van de oorlog tegen Japan en de Japanse bezetting van Nederlands-Indië.

Dank dat u gekomen bent om hier samen bij stil te staan.

Dat er bij alle generaties met een Indische familiegeschiedenis behoefte is om het verleden niet langer weg te stoppen, bleek vorig jaar ook bij de expositie “Oorlogsverhalen van Indische en Molukse Groningers” van Egbert Pikkemaat.

Die expositie is een bijzondere verzameling getuigenissen van de oorlog en van de tijd daarna. U kunt ze online teruglezen. Het zijn stuk voor stuk indrukwekkende, persoonlijke verhalen.

Over de kampen, waarin moeders met hun kinderen terecht kwamen, Waar te weinig eten en medicijnen waren, waardoor mensen stierven aan tropische ziekten en ondervoeding. Waar vernedering, marteling en executies aan de orde van de dag waren.

Over de buitenkampers, die onder permanente dreiging en zonder hulp of inkomen moesten zien te overleven. Over al die Nederlandse krijgsgevangen en Indonesische dwangarbeiders die werden afgevoerd om aan spoorlijnen te werken, vaak tot de dood erop volgde.

Misschien wel het meest bijzondere aan deze expositie is dat de mensen die meededen vooral dankbaar waren dat ze eindelijk konden vertellen. En door het vertellen van hun verhalen, ontstonden niet eerder gevoerde gesprekken.

Eerst met kinderen en kleinkinderen. Later met mensen in hun omgeving. Daarna vertelden die op hun beurt de verhalen aan de mensen om hen heen. Of ze hielden bijvoorbeeld een spreekbeurt op school.

Zo sijpelen die verhalen, langzaam maar zeker, ons collectieve bewustzijn binnen.

Verhalen over die donkere jaren van de Japanse bezetting, maar ook over de jaren die volgden toen Japan zich overgaf op 15 augustus. Die vrede, bleek een papieren vrede.

Veel Nederlanders dachten dat de nachtmerrie voorbij was, nu ze de kampen hadden overleefd. Dat de vooroorlogse situatie snel weer hersteld zou worden.

Er waren Nederlanders die in de kampen zaten, en een rood-witte vlag gehesen zagen worden. Soms zat er nog een reepje blauw aan.

Ze vonden het hartverwarmend dat de Indonesiërs de Nederlandse vlag hesen. Ze beseften niet, dat die het blauw er afgescheurd hadden, en dus niet de Nederlandse, maar de Indonesische vlag hesen.[2]

Voor velen was het een schok dat Indonesië twee dagen na de bevrijding de onafhankelijkheid uitriep.

De meeste Nederlanders bleken geen idee te hebben van wat er omging in de Indonesiërs die ze elke dag tegenkwamen. Nederland beschikte niet over het vermogen, om na vijf jaar zelf bezet te zijn geweest, de wens van Indonesië om vrij te zijn te herkennen.

En te lang hebben we niet willen toegeven, dat we in de jaren daarna, van slachtoffers veranderden in daders en soms ook simpelweg beide waren. 

De Nederlandse ontkenning leidde tot een “brute en heilloze oorlog”, die  zo’n 6.000 Nederlands militairen en  minstens 100.000 Indonesiërs het leven kostte. Het tekende nog veel meer levens, tot op dag van vandaag,

Het leidde ertoe dat in de jaren na de oorlog, tot ver in de jaren zestig, zo’n 350.000 mensen uit voormalig Nederlands-Indië naar Nederland kwamen. Zij zochten een veilig thuis. Ze wilden opnieuw beginnen. Of waren soms in de veronderstelling dat het tijdelijk zou zijn.

Ze kwamen aan in een onvoorstelbaar ander land, waar de bomen hun bladeren verloren, waar het vaak koud en nat was, waar men aardappelen met soms een draadje vlees at. 

“In Indië waren we Nederlanders”, zei iemand, maar eenmaal hier, voelde dat absoluut niet zo.

Voor hun verdriet, hun ervaringen en hun verhalen, had Nederland al helemaal geen belangstelling, “maar het verleden was wel met hen meegereisd.”[3]

Nederlanders dachten dat Indiëgangers de oorlog niet hadden meegemaakt. Die woonden toch in grote huizen, met personeel en mooi weer. Zo erg als hier, kon het daar nooit geweest zijn.

Voor Molukse repatrianten was zo mogelijk nog minder begrip, laat staan waardering of een waardige ontvangst. Ze werden ondergebracht in voormalig concentratiekampen, zoals Westerbork en Vught.

Diploma’s werden ongeldig verklaard, de overheid roomde hun lonen fors af, en KNIL-militairen kregen rekeningen omdat hun uniformen tijdens hun krijgsgevangenschap kapot waren gegaan. Na alle ellende van de bezetting, en het geweld en de oorlog daarna, kwamen deze vernederingen er nog bij.

Het is geen wonder dat mensen gingen zwijgen over dat verleden. Je kon je maar beter stil houden.

De trauma’s kwamen pas veel later aan de oppervlakte. Net als de woede, het verdriet; het besef iets voorgoed te zijn kwijtgeraakt.

En het is eigenlijk pas sinds kort, dat we er wel over praten. Dat eindelijk doordringt dat het nodig is om te luisteren naar die verhalen, dat dat de moeite waard is.

En als u me dan vraagt wat de essentie is van die verhalen, waarom we moeten herdenken, misschien zelfs wel wat we eraan hebben in het heden, dan heb ik geen eenvoudig antwoord.

Maar ik zie wel dat er in al die verhalen, een gebrek is aan empathie. Een gebrek aan oprechte belangstelling voor de wensen en de gevoelens van de ander. Een blinde vlek voor de eigen machtspositie en hoe dat de verhoudingen bepaalt.

En als we dan erkennen dat het verleden ons laat zien dat de gevolgen rampzalig kunnen zijn als we vergeten naar elkaar om te zien, dan hebben we daar vandaag wat te doen.

Zeker in een tijd en in een samenleving waar veel mensen het belangrijker vinden om ‘te knokken voor onszelf’ dan om te luisteren naar een ander.

En ik zal de eerste zijn om toe te geven dat empathie ingewikkeld is. Onze aandacht wordt steeds meer opgeslokt door algoritmen, waardoor we soms alleen nog met elkaar communiceren via korte berichtjes of nog kortere filmpjes.

We moeten echt moeite doen om naar de ander te luisteren. Zeker als wat diegene te vertellen heeft, ons even niet zo goed uitkomt.

De gedachte toestaan dat de ander misschien ook wel eens gelijk kan hebben, is misschien wel moeilijker dan ooit. Iedereen wordt aangemoedigd om te zenden, maar wie moedigt ons aan om te luisteren?

Adriaan van Dis zei bijna twintig jaar geleden in zijn 15 augustus rede dat “we door te luisteren naar die persoonlijke geschiedenissen, begrijpen wat vernedering met mensen doet – en daarmee vernederde mensen in het heden kunnen begrijpen.”[4]

Ik ben ervan overtuigd dat we vanuit dat begrip, mensen in het hier en nu eigenwaarde en autonomie terug kunnen geven.

Mensen die dreigen af te haken, of zich verloren voelen, kunnen laten zien dat ze volwaardig onderdeel zijn van onze gemeenschap.

Die gelijkwaardigheid, die waardigheid, is een voorwaarde om vreedzaam te kunnen samenleven.

En dat begint, telkens weer, met luisteren naar elkaar.

Dank u wel.

[1] Adriaan van Dis, Toespraak 15 augustus herdenking 2006https://15augustus1945.nl/wp-content/uploads/2020/04/2006-Toespraak-Adriaan-van-Dis.pdfexterne-link-icoon

[1] Vgl. Marion Bloem “Onze ouders zwegen en legden hun verleden in hutkoffers op zolder.”, https://15augustus1945.nl/wp-content/uploads/2018/04/2009_IM_VOORDRACHT_2009_MARION_BLOEM.docexterne-link-icoon

[2] Vgl. Hans Goedkoop, Indonesia roept! https://anderetijden.nl/dossier/71/Indonesia-roeptexterne-link-icoon

[3] Vgl. Hans Goedkoop,  “Sporen van Indië”, https://sporenvanindie.nl/externe-link-icoon

Toespraak Joost van Bodegom

Blitar, Gambar, Blitar, Galoehan, Banjoebiroe 10, Banjoebiroe 11, Ambarawa Fort Willem !, Semarang Lampersari, allen op Java, Kandy (Ceylon), Huis ter Heide ( bij Zeist ) en Zwolle. Daar kreeg de familie eind 1949 voor het eerst sinds eind 1941 een eigen huis voor het gezin. 

Zal het niet zozeer over mij zelf hebben, er is genoeg te lezen op internet, maar over vader en met name moeder. Vader was opgeroepen als soldaat in het KNIL en verdween vrij spoedig na de capitulatie naar Thailand om aan de Birma spoorlijn te werken. Wij zagen hem pas op 31 augustus 1946 op Ceylon terug. 

Moeder, 31, stond er dus met haar drie kinderen van 8,6 en 3 alleen voor. Moest eind 1942 binnen enkele dagen beslissen wat zij mee moest nemen naar het eerste kamp. Aan huisraad alleen bedden en matrassen. Per ossenwagen van Blitar naar het kamp gebracht. Met de nodige koffers met kleren natuurlijk. 

Maar wat nog meer? Niet lang getreuzeld: alle tien fotoalbums, 7 van de familie en 3 van natuurtochten van vader, alle baby boeken, twee sprookjes boeken met een bijzonder verleden, “Zonnestralen” geheten en drie boeken van In de Soete Suikerbol. 

En verder? Haar dierbare 6-delige zilveren bestek, haar zilveren kap stel. Het zilver ging bij de “verhuizingen” van kamp naar kamp mee in haar rugzak. Evenals alle uit de albums gehaalde foto’s. Het zilver werd altijd verstopt bovenop de van stevige hoekstukken voorziene klamboe. 

Ondanks vele, vele huiszoekingen is het veilig in Nederland terecht gekomen. Evenals de albums en de twee sprookjesboeken die samen met de Soete Suikerbol, de laatsten stukgelezen, de oorlog hebben overleefd. 

In de barre kampdagen waren haar dagelijkse voorlees uren momenten dat we even alle ellende konden vergeten. De schitterende gekleurde gravures in Zonnestralen zorgden voor veel kijk vreugde en waren dikwijls een goede afleiding. Tezamen met de andere geleende boeken zoals Niels Holgerson en De familie De Bloeme. 

Moeder zorgde ook voor een optimistische kijk. Op een dag is de oorlog voorbij en dan gaan we naar Oma en Opa in Holland. Daar zijn postzegels en de stoomtreinen op zolder. Zij bood ons perspectief en weigerde bij de pakken neer te gaan zitten. 

Galoehan, eerste kamp. Met drie moeders en negen kinderen van 18 tot 3 op een kamer van 6x6. Moeders in het kampkoor dus altijd oefenen op de kamer. “Ik ben er de drager van ’t Hollandse lied” en “Als het kermis is in ’t land van Rupelmonde” waar zoenen geen zonde is… 

Maar ook “Wij zij niet bang” en “Eens komt de dag dat Neerland zal herrijzen” Eens slaat het uur dat Neerland weer zal staan, Vrij onverveerd geschaard rond zijn Vorstinne, Hoed goede moed die dag breekt zeker aan. Neerland herrijst en zijn fiere Vorstin, Haalt het met vreugde en blijdschap weer in (BIS). 

Na een jaar Galoehan in februari 1944 naar Banjoebiroe 10, een gevangenis. Na een dag en een nacht en een halve dag in een “geblindeerde” trein. Slaapzaal voor 50 vrouwen en kinderen. 

Toen wij binnen waren zaten we op 1500. Na enkele weken vond een inspecterende Japanse officier dat te veel en werden er 400 vrijwilligers gevraagd om naar elders te verhuizen. Moeder stak direct haar vinger op. Niet wetende waar we terecht zouden komen maar alles leek haar beter dan deze trieste gevangenis met zijn hoge muren. 

Op 10 mei 1944 gingen we te voet het kamp uit en liepen we 500 meter baar Banjoebiroe 11, een oude kazerne. Weer een zaal met z’n vijftigen, dat wel maar ook uitzicht naar buiten. De bergen achter ons kamp, een herademing. In BB 10 zaten aan het einde van de oorlog meer dan 5000 vrouwen en kinderen, in 11 2400…. 

Na de eerste slaapzaal een kamertje met twee moeders en 5 kinderen, vervolgens een oude paardenstal met 100 vrouwen en kinderen. Op alle genoemde zalen geen bedden maar britsen en uiteindelijk zo’n 45 centimeter per persoon. Moeder werd lid van de houthakploeg, zo’n 15 vrouw sterk, die dagelijks het kamp uittrok om hout voor de keukenvuren te hakken. Zwaar werk dat werd beloond met een portie extra eten. De kap gebeurde aan de voet van de heuvels waarop wij uitkeken. Om 6 uur weg, 11 uur terug. 

Vanaf september ‘44 werden de oudere jongens successievelijk naar mannenkampen afgevoerd, te beginnen met 17 en in januari ‘45 ook de ‘mannetjes’ van 10. Voor moeder een geweldige slag toen mijn broer op een vrachtwagen met zijn leeftijdgenoten naar Ambarawa werd afgevoerd. De moeders hadden hun kinderen allemaal gezegd dat ze niet om mochten kijken. Tranen met tuiten werden er geplengd….. 

Op zondag 28 januari 1945 verschijnt er plotseling een Nederlandse bommenwerper boven onze kampen en die van Ambarawa. Ze wierpen pamfletten uit die hier en daar in de kampen terecht kwamen. “ Houdt goede moed, ’s vijands einde nadert met rasse schreden”. 

Het bracht een geweldige blijdschap maar toen er vervolgens maand, na maand na maand niets gebeurde was het de zoveelste deceptie die de moeders voor de kiezen kregen. Er waren in die jaren al zo veel opgewekte geruchten geweest over een naderende bevrijding, deze kon er eigenlijk niet meer bij. Wat moest nog worden geloofd? 

Maar dan komt op een morgen het zoontje van een goede vriendin uit een ander blok mijn moeder vertellen dat Holland is bevrijd. Dat gaf eind mei ’45 toch wel weer wat nieuwe hoop. Later bleek dat het bericht was opgevangen door twee dappere vrouwen die een radio in het kamp bedienden. Levensgevaarlijk maar dat hebben ze volgehouden tot in juli. Toen kwam er een bericht van de Japanse commandant aan onze kampleiding dat hij vond dat de vrouwen te veel wisten. De berichten over Holland waren natuurlijk uitgelekt en ook bij hem terecht gekomen. 

Dat was een uiterst humane daad want hij had wel middelen kunnen bedenken om er achter te komen waar de radio zich bevond. Tijdens de vele huiszoekingen nooit gevonden maar hij had ons allen net zo lang buiten kunnen laten staan tot de radio was “opgedoken”. De radio is toen gedemonteerd en in kleine brokjes begraven en in de Poepsloot geworpen. De poepsloot was de beek die onder de hurktoiletten liep en naar het even verder gelegen meer stroomde. 

En dan komt dan toch eindelijk op 24 augustus aan het eind van de middag het bericht dat de oorlog is afgelopen. Er duikt een Nederlandse vlag op die de Japanse vervangt. Huilende van blijdschap wordt dan toch nog het Wilhelmus gezongen. De volgende dag heeft moeder een dogkar, paardje met koetsier en wagentje, gehuurd en hebben we broer Wim uit Ambarawa opgehaald. En zielig hoopje ellende die echter zienderogen opknapte toen hij weer voldoende te eten kreeg. 

Na een week vrijheid moesten we echter weer “binnen” blijven omdat intussen de vrijheidsstrijd van de Indonesiërs was uitgebroken. In de maanden daarna veel aanvallen vanuit de heuvels achter ons kamp met schietende pemoeda’s, de Indonesische vrijheidsstrijders, De Japanse bewaking moest ons beschermen maar die konden niets terug doen. Dat kwam pas in oktober 45 toen we de Gurkha’s, onderdeel van het Britse leger uit Nepal kregen. 

Met z’n veertienen een kamp beschermen met nog duizenden vrouwen en kinderen. Dat bleek eind november niet langer mogelijk. Toen geëvacueerd naar Ambarawa waar Fort Willem, dat al jaren dienst deed als gevangenis, uitkomst bood. Het had hoge muren in elk geval. Samen met weer 50 vrouwen en kinderen op grote zalen. 

Toch vonden ook daar beschietingen door de pemoeda’s plaats die kans zagen met artillerie en mortieren het fort te bestoken. Na een week werden we verder gebracht naar Semarang, aan de kust, waar we tot onze grote vreugde met ons vieren een garage tot onze beschikking kregen. 

Een onvoorstelbare verrassing. Eindelijk wat privacy die we zo ontzettend gemist hadden, althans moeder die er zo naar had gesmacht al die lange, lange jaren met zovelen. In september kregen we een eerst brief van vader uit Birma. 

Pas half oktober kreeg hij ons eerste bericht. Hij hoorde ‘s avonds op de nieuwsberichten hoe ellendig er op Midden Java werd gevochten en had maar één advies: probeer zo snel mogelijk naar Holland te komen. Hij werd eerst nog 

goedgekeurd, na zeer barre jaren aan de spoorlijn die hem bijna zijn leven gekost hadden. Van Birma naar Singapore. Tweede keuring, alleen binnen dienst. Derde keuring: eerst twee jaar ziekte verlof in Nederland.

Toespraak Ietje Kailola

Ik ben Ietje Kailola, geboren in Malang in 1939. Mijn vader Hendrik Jacob Kailola is in oktober 1901 op de Molukken in Ambon geboren en mijn moeder is een Javaanse uit Yogjakarta.

Mijn vader zat in het KNIL (Koninklijk Nederlands Indisch leger). Hij is als 18-jarige jongen in 1919 van de Molukken naar Java gegaan en werd in Malang gedetacheerd. In 1942 viel Japan Nederlands Indië binnen. Tijdens die Japanse bezetting werd hij in 1943 gevangen genomen en bleef dat tot het einde van de oorlog in 1945. 

Gedurende deze periode heeft hij op verschillende locaties op Java vastgezeten. Hij vertelde later dat hij van een medegevangene Nederlands geld had gekregen en toen de Japanners daar achter kwamen moest hij voor straf in een cel zitten van 2x3 meter. Geregeld werd hij geslagen. Soms moest hij een hele dag naar de zon kijken. 

Mijn vader en moeder hebben 2 kinderen. Mijn oudere broer is in 1937 geboren. Tijdens zijn gevangenschap probeerde mijn moeder met ons steeds in de buurt van mijn vader te zijn, dan kon ze zijn stem nog horen. Ze moest dan voorbij een Japanse wachter lopen en voor hem buigen. Omdat ze dit vertikte moest ze toen met ons dan een poos als straf in de zon blijven staan. 

Omdat mijn vader naar schillende kampen werd overgeplaatst had mijn vader aan zijn oudere zuster in Sindanglaja gevraagd of we bij haar mochten wonen. Ze heeft zelf een dochter en haar man zat ook in gevangenschap. Met achterlating van ons huis in Malang, met alle huisraad, zijn we bij die zuster van mijn vader gaan wonen. 

Na een tijdje kreeg mijn moeder bericht van een neef van haar dat hij in Tjimahi zijn huis wilde verkopen. Mijn moeder had toen dat huis gekocht en zijn we met ons drieën naar Tjimahi vertrokken. Na ongeveer 2 jaar in Tjimahi te hebben gewoond, kreeg mijn moeder de vraag van haar oom en tante in Jogja om te komen. 

Ze hadden met elkaar afgesproken dat wanneer hij ons roept, dat dan de oorlog voorbij was. Maar alles behalve deze afspraak was waar. Voor onze veiligheid was het wonen bij deze oom en tante wel veiliger want ze waren Indonesiërs en hadden aanzien. 

Wederom met achterlating van huis en haard zijn we naar Jogja gegaan naar die oom en tante van mijn moeder. En inmiddels waren we op een leeftijd gekomen dat we naar school moesten. Mijn broer en ik zijn toen naar school gegaan met (voor onze veiligheid) Indonesische namen: we heetten Karman en Karmi. 

Een vrouw met 2 jonge kinderen had 6 jaar rondgezworven op zoek naar haar man en veiligheid. Zo zijn we in Jogja gebleven totdat de oorlog was afgelopen. Omdat mijn vader nadat de Japanners zijn gecapituleerd, als KNIL-er naar de Kei-eilanden werd verzonden, duurde het 6 jaar voordat mijn vader via zijn adjudant om gezinshereniging kon vragen. Met behulp van het Rode Kruis is mijn vader naar Jakarta gegaan om ons weer te ontmoeten.

In Jakarta was een doorgangskamp ‘Tandjung Oost’ waar de gezinshereniging plaats kon vinden. En zo zijn we na 6 jaar met elkaar herenigd. Maar mijn broer en ik kenden onze vader niet. Hij was een onbekende. Vervolgens is mijn vader niet meer naar de Kei-eilanden terug gegaan en werden wij naar Bandung overgeplaatst, tot ons vertrek in 1950 naar Nederland.

Samen met 4.000 andere Molukse ex-KNIL militairen werden we in 1950 onder valse voorwendsels naar Nederland getransporteerd. Tot verbazing van iedereen zijn deze ex-KNIL militairen alsmede mijn vader bij aankomst gedemobiliseerd en werden we naar verschillende kampen overgebracht. 

Wij werden naar kamp Oranje in Fochteloo (in Friesland) overgebracht. Mijn ouders en ook de andere Molukkers kregen daar per persoon 3 gulden en wij 2 gulden per kind per week. Wij hadden daar een gaarkeuken en mochten per week een keer een kwartiertje douchen in de douchehokjes.

Ik heb het ervaren als een ellendige tijd. We moesten iedere dag door weer en wind naar de basisschool in Oosterwolde. Ongeveer 3 km van het kamp. En opeens woonden we in een kamp. We hadden in Indonesië nooit in een kamp of kazerne gewoond.

Omdat het inkomen schamel was, kon mijn vader wat geld verdienen bij de boer met aardappelen rooien, wat heel zwaar werk was. De tranen springen me nog in de ogen wanneer ik mijn vader zo zag werken. Van de schamel loontje dat hij verdiende moest hij nog 60% aan de kampbeheerder afstaan, voor ons onderkomen in het kamp. 

Na 10 jaar is er geen sprake meer van tijdelijkheid en in 1960 is toe de Molukse woonwijk in de toenmalige zelfstandige gemeente Hoogkerk gerealiseerd en zijn we uiteindelijk daarheen verhuisd, nu bijna 64 jaar geleden. Hoewel onze vaders als KNIL militairen vele jaren de Nederlandse Staat hadden gediend, werden ze niet zo behandeld: het leek wel alsof ze juist straf kregen. 

Toespraak Tea Brachwitz

Mijn naam is Tea Brachwitz, geboren Kempa. Mijn ouders komen van de kleine eilandengroep Banda gelegen in de Bandazee.

Wat ik over mijn geschiedenis kan vertellen, komt gedeeltelijk overeen met die van de vorige spreekster. Ook mijn vader diende in het KNIL en is ook samen met zijn gezin in 1951 in Nederland terechtgekomen. 

Dit gebeurde na een lange zeereis waarbij men nauwelijks een voorstelling had van wat de toekomst hen zou brengen. Het enige wat “zeker” was, was dat zij uiterlijk binnen 6 maanden weer naar hun vaderland terug zouden keren. 

Het gezin bestond toen uit vader, moeder en 3 kinderen. Een zoon en twee dochters, geboren in respectievelijk 1942, 1947 en 1949. Dit gezin kwam in Nederland aan in de haven van Rotterdam. Daarna werd men vervoerd naar Amersfoort en daar werd hen meegedeeld dat er collectief ontslag vanuit het KNIL had plaatsgevonden. 

Wat deze mededeling teweegbracht, daar kan ik alleen naar raden, maar dat deze een gevoel van verbijstering en machteloosheid hebben gegeven, dat kan ik me goed indenken. Vervolgens werden zij ook doorgestuurd naar kamp “Oranje” in Friesland. Hier werden de gezinnen ondergebracht in houten barakken, overgebleven uit de 2e wereldoorlog. Hier ben ik in 1956 geboren.

De eerste jaren van mijn leven heb ik dus in kamp “Oranje” doorgemaakt. Wat ik me daar nog van kan herinneren zijn de positieve herinneringen van een kind die onbezorgd haar dagelijkse leven doorbracht tezamen met vader, moeder, broer en zusters in een besloten, veilige omgeving. 

Als jongste van het gezin heb ik weinig meegekregen van de gevoelens en zorgen van mijn ouders over het onvrijwillige vertrek naar Nederland. Natuurlijk was ik toen nog  erg jong en was ik me weinig bewust van wat er om me heen speelde. Wat ik me kan herinneren was dat hier niet veel over werd gesproken, in ieder geval niet in mijn bijzijn. 

Men leefde eigenlijk bij de dag omdat het immers een tijdelijk verblijf zou zijn en was men meer bezig met overleven. Men ging, om een beetje extra inkomen te vergaren, werken bij boeren in de omgeving, wat bestond uit het handmatig aardappels rooien uit de grond. 

De omstandigheden waren zwaar en verre van ideaal en zo anders dan gewend. Ik heb in kamp “Oranje” de kleuterschool bezocht totdat we in 1961 zijn verhuisd naar de molukse wijk in Hoogkerk. Mijn leven in de wijk heb ik ervaren als onbezorgd en heb genoten van de vele vriendjes en vriendinnetjes in de wijk waarmee we elke dag samen naar school liepen en na schooltijd samen speelden. 

We leefden in een gemeenschap waarbij iedereen als het ware in hetzelfde schuitje zat. Gewoonten en tradities werden zoveel mogelijk in stand gehouden zodat deze ook aan ons kinderen werden doorgegeven. Dat leverde een groot gevoel van saamhorigheid op waarin het heel fijn was om in op te groeien. 

In 1967 besloten mijn ouders te verhuizen uit de wijk naar de stad Groningen. Wel bleef de band met de wijk en zijn bewoners bestaan, zeker omdat elke zondag de kerk in de wijk werd bezocht met daarna bezoekjes aan bevriende families. 

Het laatste jaar van de lagere school heb ik in Groningen gevolgd en daarna de middelbare school. Dat werd het “Augustinuscollege” en daar heb ik mijn HAVO diploma behaald. 

Vervolgens heb ik gekozen voor een technische opleiding en ben ik Bouwkunde gaan studeren aan de HTS in Groningen. Deze studie heb ik afgerond en heb daarna gewerkt als bouwkundig tekenaar. Na mijn huwelijk en vier kinderen verder ben ik, na lange tijd, weer gaan werken en inmiddels ben ik met pensioen.

Momenteel probeer ik me als vrijwilliger in te zetten voor het behoud van het kerkgebouw van de Molukse kerk in Hoogkerk. Deze is belangrijk voor de zondagse erediensten, maar zeker ook voor de Molukse gemeenschap als ontmoetingsplaats en heeft daardoor ook een belangrijke sociale functie.

Na de herdenking was er gelegenheid om na te praten in de Martinikerk met Indonesische lekkernijen. Daarnaast kon u in de Martinikerk een expositie bekijken met persoonlijke verhalen van Indische en Molukse Groningers.

Dit jaar begeleidde de Koninklijke Landmacht met 4 militairen en een hoornblazer de herdenking. U kon ook 2 jeeps uit de Tweede Wereldoorlog bekijken.

De herdenking en de nazit waren openbaar voor iedereen.

Herdenking Marum

Op 15 augustus was er ook een herdenking in Marumexterne-link-icoon bij de Romaanse kerk aan de Noorderringweg 41 in Marum.